3.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte reed op 25 juli 2018, omstreeks 20:13 uur, in een Volkswagen Polo op de [straat 1] in Tilburg en kwam op de kruising met de [straat 2] in botsing met een overstekende fietser.De fietser, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), is daarbij zwaargewond geraakt en in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis overleden. De schouwarts heeft vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] het rechtstreeks gevolg is van van buitenaf komend geweld op voornamelijk het hoofd en het gehele lichaam (bij [slachtoffer] was onder andere sprake van multi trauma en een schedelbasisfractuur) ten gevolge van het verkeersongeval.
Naar aanleiding van het ongeval is een onderzoek op de plaats van het ongeval uitgevoerd. Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt van de [straat 1] / [straat 2] te Tilburg. Aan de westelijke zijde van de [straat 2] was een fietsers- en voetgangersoversteekplaats om de [straat 1] over te steken. Er heeft een sporenonderzoek plaatsgevonden en daarin zijn de rijrichtingen van de betrokkenen bij het ongeval vastgesteld. Verdachte is met zijn auto gereden over de [straat 1] , komende uit de richting van de [straat 3] en gaande in de richting van de Ringbaan West (Oost-West). [slachtoffer] reed op zijn fiets over het vrij gelegen westelijke fiets-/bromfietspad van de [straat 2] en gaande in de richting van de Goirleseweg (Noord-Zuid).
Het wegdek was droog, schoon en in goede staat. Op het moment van de aanrijding was het nog ruim een uur voor zonsondergang. De verkeersregelinstallatie was in werking.
Naar aanleiding van het ongeval heeft ook een uitgebreid forensisch omgevingsonderzoek plaatsgevonden. Het kruispunt [straat 1] / [straat 2] is voorzien van een verkeersregelinstallatie die met behulp van detectielussen het verkeersaanbod meet en op basis daarvan de verkeerslichten aanstuurt. De gegevens met betrekking tot de werking van de verkeersregelinstallatie zijn opgeslagen in een faselog. Met gebruikmaking van deze gegevens heeft de politie omtrent de toedracht van het ongeval het volgende vastgesteld.
De eerste melding van het verkeersongeval bij de politie is gedaan om 20:13 uur. Uit de faselog blijkt dat vanaf 20:12:40 uur het normale verkeersbeeld was verstoord.Omstreeks 20:12:35 uur was [slachtoffer] de stopstreep van de fietsersoversteekplaats gepasseerd. Op dat moment straalde het betreffende verkeerslicht al minimaal 1 minuut en 55 seconden rood licht uit. Het voertuig van verdachte heeft 99 meter voor de stopstreep een detectielus geactiveerd. Op dat moment straalden de verkeerslichten 1,2 seconden geel licht uit.
Om 20:12:34 uur is het voertuig van verdachte de stopstreep gepasseerd, terwijl de verkeerslichten minimaal 0,9 seconden rood licht uitstraalden.
Uit onderzoek naar de zichtbaarheid van verkeerslantaarns is gebleken dat de verkeerslantaarns voor de rijrichting waarop de auto van verdachte heeft gereden, op een afstand van circa 100 meter, duidelijk zichtbaar waren.
Op basis van de logbestanden is ook een berekening van de snelheid gemaakt. Aan de hand van de registratie van de activatie van detectielussen in het wegdek door het voertuig van verdachte en aanvullend onderzoek, waaronder door rijproeven, is berekend dat verdachte voorafgaand aan het verkeersongeval met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met een snelheid van minimaal 105 kilometer per uur en maximaal 116 kilometer per uur heeft gereden. Verder is berekend dat het voertuig van verdachte ten tijde van de botsing met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet hebben gereden met een snelheid van minimaal 85 kilometer per uur en maximaal 102 kilometer per uur. Ter plaatse gold een toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bekend is met de verkeersituatie ter plaatse.
Het kruispunt [straat 1] / [straat 2] vindt hij een gevaarlijk kruispunt.
Op 25 juli 2018 reed hij op de [straat 1] , naar eigen zeggen ongeveer 10 à 15 kilometer per uur harder dan toegestaan. Op enig moment zag hij dat het verkeerslicht oranje uitstraalde. Op dat moment besloot hij om gas bij te geven, zodat hij het oranje verkeerslicht nog kon halen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet zien aankomen.
Snelheid
Door de verdediging is aangevoerd dat voor de beoordeling van de snelheid moet worden uitgegaan van de snelheid ten tijde van het ongeval en niet van de snelheid voorafgaand aan het ongeval. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat wordt uitgegaan van een snelheid tussen de 85 en 102 kilometer per uur. Op basis van het dossier kan echter met onvoldoende mate worden vastgesteld wat de exacte snelheid van verdachte was ten tijde van het ongeval. Nu verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 10 à 15 kilometer per uur te hard reed, moet worden uitgegaan van de laagste snelheid binnen de genoemde marge, te weten 85 kilometer per uur.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat met onvoldoende mate van nauwkeurigheid kan worden vastgesteld wat de exacte snelheid van het voertuig van verdachte was ten tijde van het ongeval. De rechtbank stelt echter op basis van de snelheidsberekeningen en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd vast dat verdachte in ieder geval voorafgaand aan het ongeval en ten tijde van het ongeval met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn snelheid voor het passeren van de stopstreep heeft verhoogd door gas bij te geven om het oranje licht te kunnen halen.
Tussenconclusies
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusies:
- verdachte is op 25 juli 2018, omstreeks 20:13 uur, op de kruising [straat 1] / [straat 2] met zijn Volkswagen Polo in botsing gekomen met een fietser, [slachtoffer] , die als gevolg van die botsing is overleden;
- het voertuig van verdachte is met een snelheid gelegen boven de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, terwijl het verkeerslicht voor dat voertuig op rood stond, de stopstreep voor de kruising [straat 1] /de [straat 2] gepasseerd;
- verdachte heeft bij het naderen van de kruising voor het passeren van de stopstreep gas bijgegeven;
- indien verdachte niet met een aanzienlijk hogere snelheid dan was toegestaan zou hebben gereden en niet door het rode licht zou zijn gereden, zouden het voertuig van verdachte en [slachtoffer] niet met elkaar zijn gebotst.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of dit ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
De verdediging betwist niet dat verdachte door rood is gereden, maar voert aan dat op basis van het onderzoek niet kan worden vastgesteld op welke afstand verdachte het oranje verkeerslicht had moeten zien. Verdachte heeft naar eigen zeggen pas kort voor de kruising het oranje verkeerslicht gezien en het is daarom niet onaannemelijk dat verdachte niet heeft gezien dat het verkeerslicht op rood is gesprongen.
Verdachte is met zijn voertuig met aanzienlijk hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur op een groot en onoverzichtelijk met verkeerslichten beveiligd kruispunt, met onder andere oversteekplaatsen voor fietsers, afgereden zonder zijn snelheid te matigen. Het voertuig van verdachte heeft 99 meter voor de stopstreep een detectielus geactiveerd en op dat moment straalden de verkeerslichten al 1,2 seconden geel licht uit. De verkeerslichten waren duidelijk zichtbaar op die afstand. De rechtbank concludeert dat verdachte het oranje verkeerslicht dus tijdig heeft kunnen en moeten waarnemen. Op dat moment moet verdachte in staat zijn geweest om zijn auto, normaal remmend, voor de stopstreep tot stilstand te brengen. Verdachte heeft het oranje verkeerslicht echter genegeerd en besloten om niet te remmen maar door te rijden.
Daarbij heeft hij gas bij gegeven en zijn snelheid verhoogd. Verdachte reed door het rode verkeerslicht de – naar eigen zeggen – gevaarlijke kruising op en heeft de fietser niet gezien. Hij heeft [slachtoffer] , die op de kruising zijn rijbaan kruiste, vol geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan (niet remmen voor oranje maar gas bijgeven, rijden met een te hoge snelheid en door rood rijden). Niet alleen het feit dat meerdere verkeersovertredingen zijn begaan, maar met name de combinatie hiervan direct voorafgaand aan het naderen van een grote kruising met verschillende kruisende verkeersstromen, moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid de overstekende fietser had kunnen en moeten zien. Bovendien was hij dan mogelijk in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of desnoods op het laatste moment uit te wijken.
Een zodanige onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag aan de zijde van de verdachte.
Medeschuld slachtoffer
Over medeschuld aan de kant van [slachtoffer] overweegt de rechtbank nog als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet. Uit het onderzoek blijkt dat [slachtoffer] een ernstige verkeersfout heeft gemaakt, door door het rode licht te rijden en de kruising over te steken, terwijl het verkeerslicht voor hem al bijna twee minuten op rood stond. Het feit dat verdachte te hard reed, maakt het voor andere weggebruikers echter lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot de kruising in te schatten en heeft dus mogelijk meegespeeld bij het maken van een inschattingsfout van [slachtoffer] . Onder die omstandigheden pleit het maken van een verkeersfout door [slachtoffer] verdachte niet vrij.
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag dan ook schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.