ECLI:NL:RBZWB:2020:2308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
02/219631-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Collombon
  • A. Breeman
  • J. Martens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk slachtoffer door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 25 juli 2018 vond er een tragisch verkeersongeval plaats in Tilburg, waarbij de verdachte, bestuurder van een Volkswagen Polo, met een snelheid van 105 tot 116 kilometer per uur door een rood verkeerslicht reed. Dit resulteerde in een aanrijding met een fietser, [slachtoffer], die als gevolg van de botsing overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, aangezien hij niet alleen te hard reed, maar ook door rood licht reed op een gevaarlijk kruispunt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 240 uur op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn snelheid te verhogen om het oranje verkeerslicht te halen, niet de zorgvuldigheid in acht had genomen die van hem als bestuurder verwacht mocht worden. De rechtbank concludeerde dat de combinatie van verkeersovertredingen, waaronder het negeren van het rode licht, leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, maar de rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte zelf, die psychische klachten had ontwikkeld na de gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/219631-19
vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 mei 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

1.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Primairhij op of omstreeks 25 juli 2018 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] naderende de kruising met de [straat 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid van ongeveer 116 kilometer per uur, althans 105 kilometer per uur, althans in elk geval met hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur, ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachte’ s, richting rood licht uitstraalde, door het rode licht is gereden, (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met een fiets/fietser waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiairhij op of omstreeks 25 juli 2018 te Tilburg als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk/type: Volkswagen Golf), daarmee rijdende op de weg, De [straat 1] , naderende de kruising met de [straat 2] , met een snelheid van ongeveer 116 kilometer per uur, althans 105 kilometer per uur, althans in elk geval met hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur, ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachte’ s, richting rood licht uitstraalde, door het rode licht is gereden, (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing is gekomen met een fiets/fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Verdachte is met een veel hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur een gevaarlijk kruispunt met oversteekplaatsen voor onder andere fietsers genaderd. Hij moet ruimschoots voor de kruising hebben gezien dat het verkeerslicht op oranje sprong. Verdachte heeft echter niet willen stoppen, maar heeft juist besloten om gas bij te geven om op die manier het oranje verkeerslicht te kunnen halen. Verdachte is vervolgens door rood gereden. De officier van justitie stelt dat uit het geheel van verkeersgedragingen volgt dat verdachte daarnaast zeer onoplettend over de kruising is gereden waardoor hij de fietser niet heeft gezien. Het is dan ook aan de schuld van verdachte te wijten dat het slachtoffer is overleden. De officier van justitie is van mening dat daarmee sprake is van ernstige schuld en zeer onvoorzichtig rijgedrag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om verdachte vrij te spreken van overtreding van artikel 6 WVW, nu niet kan worden bewezen dat verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat er uitgegaan moet worden van een snelheid van verdachte ten tijde van het ongeval van 85 kilometer per uur, wat geen excessieve overschrijding van de maximumsnelheid was. Dit is niet een dusdanig ernstige verkeersfout dat daarmee in juridische zin sprake is van schuld aan het ongeval. Daarnaast stond het verkeerslicht pas 0,9 seconde op rood en het is niet onaannemelijk dat verdachte dit niet heeft gezien. Het feit dat verdachte wellicht net door rood licht is gereden, kan niet als zelfstandige redengevende verkeersfout worden aangemerkt waardoor het ongeval is veroorzaakt. De overige omstandigheden van het ongeval kunnen ook niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van schuld van verdachte.
Uit het dossier kan niet volgen dat er een causaal verband is tussen de verkeersfouten van verdachte (het te hard rijden en het door rood rijden) en het verkeersongeval. Het door rood rijden van de fietser en het plots oversteken met de fiets op een voorrangsweg heeft volgens de verdediging geleid tot het ongeval.
Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte niet ‘zeer onvoorzichtig’ heeft gereden maar dat hooguit sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig rijgedrag.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte reed op 25 juli 2018, omstreeks 20:13 uur, in een Volkswagen Polo op de [straat 1] in Tilburg en kwam op de kruising met de [straat 2] in botsing met een overstekende fietser. [1] De fietser, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), is daarbij zwaargewond geraakt en in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis overleden. De schouwarts heeft vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] het rechtstreeks gevolg is van van buitenaf komend geweld op voornamelijk het hoofd en het gehele lichaam (bij [slachtoffer] was onder andere sprake van multi trauma en een schedelbasisfractuur) ten gevolge van het verkeersongeval. [2]
Naar aanleiding van het ongeval is een onderzoek op de plaats van het ongeval uitgevoerd. Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt van de [straat 1] / [straat 2] te Tilburg. Aan de westelijke zijde van de [straat 2] was een fietsers- en voetgangersoversteekplaats om de [straat 1] over te steken. Er heeft een sporenonderzoek plaatsgevonden en daarin zijn de rijrichtingen van de betrokkenen bij het ongeval vastgesteld. Verdachte is met zijn auto gereden over de [straat 1] , komende uit de richting van de [straat 3] en gaande in de richting van de Ringbaan West (Oost-West). [slachtoffer] reed op zijn fiets over het vrij gelegen westelijke fiets-/bromfietspad van de [straat 2] en gaande in de richting van de Goirleseweg (Noord-Zuid). [3]
Het wegdek was droog, schoon en in goede staat. Op het moment van de aanrijding was het nog ruim een uur voor zonsondergang. De verkeersregelinstallatie was in werking. [4]
Naar aanleiding van het ongeval heeft ook een uitgebreid forensisch omgevingsonderzoek plaatsgevonden. Het kruispunt [straat 1] / [straat 2] is voorzien van een verkeersregelinstallatie die met behulp van detectielussen het verkeersaanbod meet en op basis daarvan de verkeerslichten aanstuurt. De gegevens met betrekking tot de werking van de verkeersregelinstallatie zijn opgeslagen in een faselog. Met gebruikmaking van deze gegevens heeft de politie omtrent de toedracht van het ongeval het volgende vastgesteld.
De eerste melding van het verkeersongeval bij de politie is gedaan om 20:13 uur. Uit de faselog blijkt dat vanaf 20:12:40 uur het normale verkeersbeeld was verstoord. [5] Omstreeks 20:12:35 uur was [slachtoffer] de stopstreep van de fietsersoversteekplaats gepasseerd. Op dat moment straalde het betreffende verkeerslicht al minimaal 1 minuut en 55 seconden rood licht uit. Het voertuig van verdachte heeft 99 meter voor de stopstreep een detectielus geactiveerd. Op dat moment straalden de verkeerslichten 1,2 seconden geel licht uit.
Om 20:12:34 uur is het voertuig van verdachte de stopstreep gepasseerd, terwijl de verkeerslichten minimaal 0,9 seconden rood licht uitstraalden. [6]
Uit onderzoek naar de zichtbaarheid van verkeerslantaarns is gebleken dat de verkeerslantaarns voor de rijrichting waarop de auto van verdachte heeft gereden, op een afstand van circa 100 meter, duidelijk zichtbaar waren. [7]
Op basis van de logbestanden is ook een berekening van de snelheid gemaakt. Aan de hand van de registratie van de activatie van detectielussen in het wegdek door het voertuig van verdachte en aanvullend onderzoek, waaronder door rijproeven, is berekend dat verdachte voorafgaand aan het verkeersongeval met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met een snelheid van minimaal 105 kilometer per uur en maximaal 116 kilometer per uur heeft gereden. Verder is berekend dat het voertuig van verdachte ten tijde van de botsing met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet hebben gereden met een snelheid van minimaal 85 kilometer per uur en maximaal 102 kilometer per uur. Ter plaatse gold een toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur. [8]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bekend is met de verkeersituatie ter plaatse.
Het kruispunt [straat 1] / [straat 2] vindt hij een gevaarlijk kruispunt.
Op 25 juli 2018 reed hij op de [straat 1] , naar eigen zeggen ongeveer 10 à 15 kilometer per uur harder dan toegestaan. Op enig moment zag hij dat het verkeerslicht oranje uitstraalde. Op dat moment besloot hij om gas bij te geven, zodat hij het oranje verkeerslicht nog kon halen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet zien aankomen. [9]
Snelheid
Door de verdediging is aangevoerd dat voor de beoordeling van de snelheid moet worden uitgegaan van de snelheid ten tijde van het ongeval en niet van de snelheid voorafgaand aan het ongeval. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat wordt uitgegaan van een snelheid tussen de 85 en 102 kilometer per uur. Op basis van het dossier kan echter met onvoldoende mate worden vastgesteld wat de exacte snelheid van verdachte was ten tijde van het ongeval. Nu verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 10 à 15 kilometer per uur te hard reed, moet worden uitgegaan van de laagste snelheid binnen de genoemde marge, te weten 85 kilometer per uur.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat met onvoldoende mate van nauwkeurigheid kan worden vastgesteld wat de exacte snelheid van het voertuig van verdachte was ten tijde van het ongeval. De rechtbank stelt echter op basis van de snelheidsberekeningen en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd vast dat verdachte in ieder geval voorafgaand aan het ongeval en ten tijde van het ongeval met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn snelheid voor het passeren van de stopstreep heeft verhoogd door gas bij te geven om het oranje licht te kunnen halen.
Tussenconclusies
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusies:
- verdachte is op 25 juli 2018, omstreeks 20:13 uur, op de kruising [straat 1] / [straat 2] met zijn Volkswagen Polo in botsing gekomen met een fietser, [slachtoffer] , die als gevolg van die botsing is overleden;
- het voertuig van verdachte is met een snelheid gelegen boven de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, terwijl het verkeerslicht voor dat voertuig op rood stond, de stopstreep voor de kruising [straat 1] /de [straat 2] gepasseerd;
- verdachte heeft bij het naderen van de kruising voor het passeren van de stopstreep gas bijgegeven;
- indien verdachte niet met een aanzienlijk hogere snelheid dan was toegestaan zou hebben gereden en niet door het rode licht zou zijn gereden, zouden het voertuig van verdachte en [slachtoffer] niet met elkaar zijn gebotst.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of dit ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
De verdediging betwist niet dat verdachte door rood is gereden, maar voert aan dat op basis van het onderzoek niet kan worden vastgesteld op welke afstand verdachte het oranje verkeerslicht had moeten zien. Verdachte heeft naar eigen zeggen pas kort voor de kruising het oranje verkeerslicht gezien en het is daarom niet onaannemelijk dat verdachte niet heeft gezien dat het verkeerslicht op rood is gesprongen.
Verdachte is met zijn voertuig met aanzienlijk hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur op een groot en onoverzichtelijk met verkeerslichten beveiligd kruispunt, met onder andere oversteekplaatsen voor fietsers, afgereden zonder zijn snelheid te matigen. Het voertuig van verdachte heeft 99 meter voor de stopstreep een detectielus geactiveerd en op dat moment straalden de verkeerslichten al 1,2 seconden geel licht uit. De verkeerslichten waren duidelijk zichtbaar op die afstand. De rechtbank concludeert dat verdachte het oranje verkeerslicht dus tijdig heeft kunnen en moeten waarnemen. Op dat moment moet verdachte in staat zijn geweest om zijn auto, normaal remmend, voor de stopstreep tot stilstand te brengen. Verdachte heeft het oranje verkeerslicht echter genegeerd en besloten om niet te remmen maar door te rijden.
Daarbij heeft hij gas bij gegeven en zijn snelheid verhoogd. Verdachte reed door het rode verkeerslicht de – naar eigen zeggen – gevaarlijke kruising op en heeft de fietser niet gezien. Hij heeft [slachtoffer] , die op de kruising zijn rijbaan kruiste, vol geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan (niet remmen voor oranje maar gas bijgeven, rijden met een te hoge snelheid en door rood rijden). Niet alleen het feit dat meerdere verkeersovertredingen zijn begaan, maar met name de combinatie hiervan direct voorafgaand aan het naderen van een grote kruising met verschillende kruisende verkeersstromen, moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid de overstekende fietser had kunnen en moeten zien. Bovendien was hij dan mogelijk in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of desnoods op het laatste moment uit te wijken.
Een zodanige onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag aan de zijde van de verdachte.
Medeschuld slachtoffer
Over medeschuld aan de kant van [slachtoffer] overweegt de rechtbank nog als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet. Uit het onderzoek blijkt dat [slachtoffer] een ernstige verkeersfout heeft gemaakt, door door het rode licht te rijden en de kruising over te steken, terwijl het verkeerslicht voor hem al bijna twee minuten op rood stond. Het feit dat verdachte te hard reed, maakt het voor andere weggebruikers echter lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot de kruising in te schatten en heeft dus mogelijk meegespeeld bij het maken van een inschattingsfout van [slachtoffer] . Onder die omstandigheden pleit het maken van een verkeersfout door [slachtoffer] verdachte niet vrij.
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag dan ook schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 juli 2018 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] naderende de kruising met de [straat 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig met hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachte’s, richting rood licht uitstraalde, door het rode licht is gereden, mede waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met een fietser waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van twee jaar. Hij ziet, gelet op wat hij bewezen acht, geen ruimte voor een andere of lichtere straf.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de overtreding van artikel 6 WVW komt, bepleit de verdediging om in verzachtende zin rekening te houden met het tijdsverloop en het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de WVW. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de impact die het ongeval op verdachte heeft gehad en zal hebben. De verdediging acht conform de oriëntatiepunten bij aanmerkelijke schuld een taakstraf van 240 uur en één jaar rijontzegging passend.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 25 juli 2018 te Tilburg als bestuurder van een personenauto een (mede) aan zijn schuld te wijten ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen in het verkeer. Niet alleen heeft hij op het kruispunt [straat 1] / [straat 2] te hard gereden, maar hij is ook door rood gereden. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie en wist dat het een gevaarlijk kruispunt betrof met verscheidene fietsersoversteekplaatsen. Verdachte heeft hierin geen aanleiding gezien zijn snelheid te verminderen. Hij heeft daarentegen zijn snelheid verhoogd om nog door het oranje verkeerslicht te kunnen rijden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op deze onvoorzichtige/gevaarlijke wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. Verdachte heeft zich met zijn rijgedrag onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van andere weggebruikers. Door zijn gedrag heeft hij de pas veertienjarige [slachtoffer] het leven ontnomen en de nabestaanden een groot en onherstelbaar verlies aangedaan. Het is voor de nabestaanden onverteerbaar dat zij door het verkeersgedrag van verdachte [slachtoffer] zijn kwijtgeraakt.
Uit de slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] , die tijdens de zitting is voorgelezen, spreekt het onbeschrijfelijke verdriet dat het verlies van haar zoon voor haar betekent.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die volledig tegemoetkomt aan de belangen van alle betrokkenen. Voor de ouders en de overige nabestaanden van [slachtoffer] zal geen enkele straf het immense verdriet over het verlies van [slachtoffer] weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, als oriëntatiepunt een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van één jaar.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2015 en 2018 strafbeschikkingen heeft gehad voor andere ernstige verkeersfouten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Tegelijkertijd houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat [slachtoffer] ook een ernstige verkeersfout heeft gemaakt, nu hij de rijbaan is overgestoken terwijl het voor hem bestemde verkeerslicht al bijna twee minuten op rood stond.
De rechtbank is gebleken dat het ongeval zoals te verwachten valt ook impact heeft gehad op verdachte en dat het hem enorm heeft aangegrepen. Verdachte kampte met psychische klachten ten gevolge van de botsing en heeft hiervoor EMDR-therapie gevolgd. Verdachte heeft de gevolgen van zijn verkeersgedrag niet gewild, maar zal hiermee wel moeten leren leven. De rechtbank ziet daarin echter onvoldoende aanleiding om te komen tot het opleggen van een lagere straf.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om van de oriëntatiepunten van de LOVS af te wijken. De rechtbank acht een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Naast deze taakstraf zal de rechtbank tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan verdachte opleggen voor één jaar.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de WVW, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. Collombon, voorzitter, mr. Breeman en mr. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 mei 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018174058 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 129. Voor het daarin opgenomen proces-verbaal Forensisch Omgevingsonderzoek geldt dat de oneven paginanummers daarvan niet zijn doorgenummerd.
2.Het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 56.
3.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, p. 47.
4.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, p. 18 en 19.
5.Het proces-verbaal Forensisch Omgevingsonderzoek, (p. 17) p. tussen 66 en 67.
6.Het proces-verbaal Forensisch Omgevingsonderzoek, p. tussen 59 en 60.
7.Het proces-verbaal Forensisch Omgevingsonderzoek, p. tussen 64 en 65.
8.Het proces-verbaal Forensisch Omgevingsonderzoek, p. tussen 59 en 60.
9.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 13 mei 2020.