ECLI:NL:RBZWB:2020:2296
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- M.Z.B. Sterk
- M.I.P. Buteijn
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens ZW-uitkering door het UWV is beëindigd per 12 maart 2020. De verzoeker, die eerder werkzaam was als verkoper, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 21 januari 2020, waarin werd gesteld dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Verzoeker heeft psychische klachten en stelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie, waaronder zijn hyper-flexibiliteit en rug- en schouderklachten. Hij heeft ook aangevoerd dat er geen navraag is gedaan bij zijn huisarts en behandelaar, en dat hij recent is doorverwezen naar gespecialiseerde psychologische zorg.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hoewel de financiële situatie van verzoeker moeilijk is, is er geen acute noodsituatie aangetoond. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een aanvraag voor bijstandsuitkering heeft ingediend, die in behandeling is genomen, en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze aanvraag zal worden afgewezen. Daarom is er geen reden om aan te nemen dat er sprake is van onverwijlde spoed.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, zonder behandeling ter zitting. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.