ECLI:NL:RBZWB:2020:2294
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
Op 26 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 15 augustus 2019, waarbij haar bijstandsuitkering over de periode van 24 april 2018 tot 15 februari 2019 werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kinderen, hetgeen zij niet had gemeld aan het college, en dat zij daarmee haar inlichtingenplicht had geschonden.
De rechtbank constateerde dat eiseres sinds 27 september 2009 een uitkering ontving op grond van de Participatiewet. Het college had vastgesteld dat eiseres en de vader van haar kinderen, ondanks hun gescheiden leven, een gezamenlijke huishouding voerden, wat bleek uit observaties en verklaringen van beide partijen. De rechtbank vond de onderzoeksbevindingen van het college voldoende om te concluderen dat de vader zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres, wat leidde tot de intrekking van de uitkering.
Eiseres voerde aan dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar de rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de vader op het uitkeringsadres en zijn verklaringen dit tegenspraken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.