ECLI:NL:RBZWB:2020:2294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
AWB-19_4755
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

Op 26 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 15 augustus 2019, waarbij haar bijstandsuitkering over de periode van 24 april 2018 tot 15 februari 2019 werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kinderen, hetgeen zij niet had gemeld aan het college, en dat zij daarmee haar inlichtingenplicht had geschonden.

De rechtbank constateerde dat eiseres sinds 27 september 2009 een uitkering ontving op grond van de Participatiewet. Het college had vastgesteld dat eiseres en de vader van haar kinderen, ondanks hun gescheiden leven, een gezamenlijke huishouding voerden, wat bleek uit observaties en verklaringen van beide partijen. De rechtbank vond de onderzoeksbevindingen van het college voldoende om te concluderen dat de vader zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres, wat leidde tot de intrekking van de uitkering.

Eiseres voerde aan dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar de rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de vader op het uitkeringsadres en zijn verklaringen dit tegenspraken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4755 PW

uitspraak van 26 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 augustus 2019 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering over de periode 24 april 2018 tot 15 februari 2019.
De geplande zitting op 27 maart 2020 is niet doorgegaan vanwege de sluiting van het gerechtsgebouw in verband met de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus Covid-19. Partijen hebben de rechtbank daarna toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen in deze zaak.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 27 september 2009 een uitkering op grond van de Participatiewet. In eerste instantie naar de norm van een alleenstaande en per 5 november 2013 naar de norm van een alleenstaande ouder.
Eiseres heeft drie kinderen gekregen: op 5 november 2013, 19 maart 2015 en 18 augustus 2016.
2. Aan de intrekking van haar uitkering heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met de vader van de kinderen, [naam vader] . Eiseres heeft dit niet gemeld aan het college en heeft dus niet voldaan aan haar inlichtingenplicht. Het college heeft de uitkering daarom vanaf 24 april 2018 tot 15 februari 2019 ingetrokkene en teruggevorderd, een bedrag van € 11.378,32.
3. Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding met [naam vader] . Zij zijn weliswaar voor de Islamitische wet gehuwd en het is juist dat er uit deze relatie kinderen zijn geboren, maar zij leven gescheiden. [naam vader] heeft zijn hoofdverblijf niet op haar adres en dit blijkt ook uit het feit dat bij het onaangekondigd huisbezoek nagenoeg geen kleiding, schoeisel of andere spullen van [naam vader] zijn aangetroffen. Het college had meer onderzoek moeten doen, bijvoorbeeld door een buurtonderzoek in te stellen en verbruikgegevens en bankafschriften op te vragen. Er is alleen sprake geweest van contact in het kader van de omgang met de kinderen. Er zijn dringende redenen om van terugvordering af te zien, nu eiseres te kampen heeft met medische problemen en onder het sociaal minimum dreigt te geraken.
4. Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet
wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht als de personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Bij gezamenlijke kinderen en een gezamenlijk hoofdverblijf, wordt de gezamenlijke huishouding dus aangenomen.
Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Ingeschreven staan op verschillende adressen staat op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning. Het hoofdverblijf dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De aard van de relatie van betrokkenen en hun subjectieve beleving zijn daarbij niet relevant.
5. Dat er uit de relatie van eiseres en [naam vader] kinderen zijn geboren, is niet in geschil. Ook is niet in geschil dat eiseres en de kinderen hoofdverblijf hebben in de woning [adres] te [plaatsnaam] , zodat de vraag die nog voorligt is of ook [naam vader] zijn hoofdverblijf heeft in deze woning.
6. Aan de conclusie dat dat het geval is, heeft het college het rapport van 17 april 2019 ten grondslag gelegd. Uit dit rapport blijkt dat er observaties zijn gedaan bij de woning van eiseres, dat op 14 februari 2019 een onaangekondigd huisbezoek heeft plaatsgevonden en dat zowel eiseres als [naam vader] zijn gehoord.
Het college heeft in vier periodes waarnemingen verricht bij de woning van eiseres.
Periode 24 april 2018 tot en met 17 mei 2018
In deze periode zijn 23 waarnemingen gedaan op 17 verschillende dagen. Daarbij is gezien dat de auto van [naam vader] 15 keer ter hoogte van of in de nabijheid van de woning [adres] te [plaatsnaam] stond geparkeerd. De auto van [naam vader] werd op verschillende tijdstippen aangetroffen, ’s-ochtends vroeg (voor 6 uur), maar ook overdag en ’s-avonds, doordeweeks en op een zondag.
Periode 4 juli 2018 tot en met 27 juli 2018
In deze periode zijn 38 waarnemingen gedaan op 20 dagen. Daarbij is gezien dat de auto van [naam vader] 29 keer bij de woning [adres] te [plaatsnaam] stond geparkeerd. Ook hier weer waarnemingen op verschillende tijdstippen en dagen. Ook is 6 keer gezien dat [naam vader] de woning ingaat, in de woning aanwezig is of de woning verlaat.
Periode 22 oktober 2018 tot en met 6 december 2018
In deze periode zijn 49 waarnemingen gedaan op 27 dagen. Daarbij is 38 keer gezien dat de auto van [naam vader] bij de woning [adres] te [plaatsnaam] stond geparkeerd. Ook hier waarnemingen op verschillende tijdstippen. Eén keer is gezien dat [naam vader] komt aanrijden en de woning binnengaat en twee keer is gezien dat [naam vader] door iemand wordt afgezet en de woning binnengaat. Op 7 november 2018 wordt gezien dat eiseres de woning verlaat, in de auto van [naam vader] stapt en wegrijdt.
Periode 2 januari 2019 tot en met 8 februari 2019
In deze periode zijn 39 waarnemingen gedaan op 27 dagen. Daarbij is 35 keer gezien dat de auto van [naam vader] bij de woning [adres] te [plaatsnaam] stond geparkeerd. Er zijn waarnemingen gedaan op verschillende tijdstippen. Negen keer werd ’s-ochtends vroeg gezien dat de ruiten van de auto van [naam vader] aangeslagen of bevroren waren. Op 4 en 8 februari 2019 werd gezien dat eiseres in de auto van [naam vader] reed. Op 5 februari 2019 werd gezien dat [naam vader] met een sleutel de voordeur van de woning [adres] te [plaatsnaam] opende. Op 7 februari 2019 is gezien dat eiseres en [naam vader] samen in de auto van [naam vader] bij de woning kwamen aanrijden.
Huisbezoek
Tijdens het onaangekondigde huisbezoek op 14 februari 2019 werden behalve drie paar
herenschoenen en een herenjas, geen kleding, verzorgingsartikelen of persoonlijke bezittingen van [naam vader] in de woning [adres] te [plaatsnaam] aangetroffen.
Verklaring eiseres
Op 19 februari 2019 is eiseres gehoord. Zij heeft verklaard dat [naam vader] de biologische vader van haar kinderen is en dat zij voor de Islamitische wet met hem is getrouwd. Eiseres maakte wel eens gebruik van de auto van [naam vader] , die vrijwel altijd bij haar voor de deur stond. [naam vader] sliep volgens eiseres in ieder geval vanaf 1 januari 2019 gemiddeld vier nachten per week bij haar in de woning. Eiseres verklaarde niet meer te weten of [naam vader] in de periode daarvoor ook zo vaak bleef slapen. Hij kwam toen wel vaak overdag de kinderen bezoeken en bleef wel eens slapen. [naam vader] had tot voor kort een sleutel van de woning. Hij hielp wel eens met het huishouden, maar ondersteunt haar niet financieel. De relatie is nu over.
Verklaring [naam vader]
Op 7 maart 2019 is [naam vader] gehoord. Hij heeft verklaard dat hij vanaf april 2018 gemiddeld vier nachten per week op het adres [adres] te [plaatsnaam] heeft geslapen. Als hij bleef slapen, dan sliep hij op de bank. [naam vader] werkt bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] . Hij had altijd een sleutel van de woning, maar die heeft hij een maand geleden ingeleverd. Sinds vier weken blijft hij niet meer slapen. Hij komt nu alleen nog maar overdag om de kinderen te bezoeken.
7. De rechtbank is van oordeel dat deze onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat [naam vader] zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van eiseres in de te beoordelen periode. Vanaf de eerste waarneming op
24 april 2018 is de auto van [naam vader] veelvuldig gezien bij de woning van eiseres. Ook is gezien dat hij de woning verliet of binnen ging. [naam vader] had een sleutel van de woning. [naam vader] heeft verklaard dat hij in de periode april 2018 tot februari 2019 gemiddeld vier nachten per week in de woning van eiseres sliep. Eiseres heeft dit bevestigd voor de periode vanaf 1 januari 2019 en heeft verklaard dat zij het over de periode daarvoor niet meer goed weet, maar dat [naam vader] toen overdag veel in de woning was en soms bleef slapen.
De rechtbank is het eens met het college dat de bevindingen in het onderzoeksrapport zo duidelijk zijn dat een buurtonderzoek of onderzoek naar het verbruik van gas, water en elektriciteit niet noodzakelijk was.
Het feit dat in de woning van eiseres op 14 februari 2019 alleen schoenen en een jas van [naam vader] en verder geen persoonlijke spullen van hem zijn aangetroffen, stemt overeen met de verklaring [naam vader] op 7 maart 2019 dat hij sinds vier weken niet meer blijft slapen bij eiseres en dat hij zijn sleutel van de woning heeft ingeleverd, omdat hij ruzie met haar heeft gehad en de relatie nu helemaal over is. Eiseres heeft in grote lijnen hetzelfde verklaard. Het college heeft dus terecht de periode van intrekking en terugvordering beperkt tot 15 februari 2019.
8. Gelet op voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiseres in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met [naam vader] . Het is niet in geschil dat eiseres dit niet heeft gemeld bij het college. Zij heeft - met andere woorden - de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet geschonden.
Daardoor is pas achteraf vast komen te staan dat zij in de te beoordelen periode geen recht had op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Omdat de hoogte van het inkomen van [naam vader] niet bekend is, kan niet vastgesteld worden of eiseres mogelijk wel recht had een lagere, aanvullende uitkering. Verweerder heeft daarom terecht haar hele uitkering over deze periode ingetrokken en teruggevorderd. Verweerder is daartoe ook verplicht op grond van de Participatiewet.
Eiseres heeft geen beroepsgronden gericht tegen de hoogte van het terugvorderingsbedrag.
Met het college is de rechtbank tot slot van oordeel dat er in wat eiseres verder nog heeft aangevoerd geen dringende redenen zijn gelegen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
9. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 26 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Relevante wetsartikelen uit de Participatiewet:
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert (…).
Artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b:
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (…).
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand (…).
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).
Artikel 58, achtste lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.