ECLI:NL:RBZWB:2020:2286
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit bijzondere bijstand
In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van Breda, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit beroep was gericht tegen het niet verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht ingevolge de Participatiewet. Op 27 februari 2020 heeft het college alsnog op het bezwaarschrift beslist, waarna de gemachtigde van verzoekster het beroep heeft ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft in een brief van 23 april 2020 aangevoerd dat er geen proceskostenvergoeding aan de orde is, omdat het besluit kort na de kennisgeving van het beroep is verzonden. Indien de rechtbank oordeelt dat er wel een proceskostenvergoeding moet worden toegekend, stelt het college dat een wegingsfactor van 0,5 moet worden gehanteerd. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het college gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen door alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank oordeelt dat het college het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, en ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 262,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.