ECLI:NL:RBZWB:2020:2286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_1053 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit bijzondere bijstand

In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van Breda, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit beroep was gericht tegen het niet verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht ingevolge de Participatiewet. Op 27 februari 2020 heeft het college alsnog op het bezwaarschrift beslist, waarna de gemachtigde van verzoekster het beroep heeft ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten.

Het college heeft in een brief van 23 april 2020 aangevoerd dat er geen proceskostenvergoeding aan de orde is, omdat het besluit kort na de kennisgeving van het beroep is verzonden. Indien de rechtbank oordeelt dat er wel een proceskostenvergoeding moet worden toegekend, stelt het college dat een wegingsfactor van 0,5 moet worden gehanteerd. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het college gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen door alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank oordeelt dat het college het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, en ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 262,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1053 PW
uitspraak van 22 mei 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 7 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het bezwaar van verzoekster gericht tegen het niet verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht ingevolge de Participatiewet.
Bij besluit van 27 februari 2020 heeft het college op het bezwaarschrift beslist.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft zich bij brief van 23 april 2020 primair op het standpunt gesteld dat er geen proceskostenvergoeding aan de orde is, nu het besluit kort na kennisgeving van het beroep is verzonden. Indien de rechtbank oordeelt dat er wel een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend, dan stelt het college zich op het standpunt dat een wegingsfactor van 0,5 dient te worden gehanteerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 27 februari 2020 dat het college in ieder geval gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen door naar aanleiding van het beroep alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. Dat de beslissing op bezwaar kort na de kennisgeving van het beroep is verzonden, maakt dit niet anders. Daarnaast was op het moment van het nemen van het besluit van 27 februari 2020 de beslistermijn voor het nemen van een besluit en ook de termijn van twee weken na de verstuurde ingebrekestelling van 7 januari 2020 ruimschoots verstreken. Daarmee voldoet het beroepschrift aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalde vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 22 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.