ECLI:NL:RBZWB:2020:2271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18_6054
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woonzorgcomplex in Bergen op Zoom

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 25 juli 2018, waarbij een omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van een woonzorgcomplex aan de Blauwe Schuit te Bergen op Zoom. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en gewacht op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) over een eerder beroep van eiseres tegen het Wijzigingsplan en het Uitwerkingsplan ‘Nieuwe Vesting’. De AbRS verklaarde dit beroep ongegrond op 4 december 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouw van het woonzorgcomplex past binnen het geldende bestemmingsplan en het uitwerkingsplan. Eiseres voerde aan dat het uitwerkingsplan niet voldoet aan de parkeernormering en dat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor weigering van een omgevingsvergunning limitatief zijn opgesomd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat het college gehouden is een omgevingsvergunning te verlenen als de aanvraag voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en uitwerkingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6054 WABOA

uitspraak van 20 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Bergen op Zoom, eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 juli 2018 (bestreden besluit) van verweerder inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woonzorgcomplex aan de Blauwe Schuit te Bergen op Zoom.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 mei 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A.M. Suijkerbuijk. Namens vergunninghouder Stichting [naam stichting] , is verschenen [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Afgesproken is dat de zaak wordt aangehouden tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) inzake het beroep tegen het Wijzigingsplan en het Uitwerkingsplan ‘Nieuwe Vesting’, plandeel Op de Weele’.
De AbRS heeft bij uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4080) het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Nadat partijen de gelegenheid is geboden een nieuwe zitting te vragen en zij hier van af hebben gezien, heeft de rechtbank bij brief van 6 februari 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het college heeft op 23 december 2017 een aanvraag ontvangen van Stichting [naam stichting] voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woonzorgcomplex aan de Blauwe Schuit te Bergen op Zoom. Het betreft een complex met twee bouwlagen voor ieder zeven bewoners die 24-uurszorg nodig hebben in het woongebouw en een derde bouwlaag met zeven aanleunwoningen
Bij het primaire besluit van 26 maart 2018 heeft het college aan [naam stichting] in verband met de voorgenomen realisatie van het appartementencomplex een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten:
  • bouwen van een bouwwerk
  • het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de verzoeken om voorlopige voorziening tegen het Uitwerkingsplan door de voorzitter van de AbRS zijn afgewezen en het Uitwerkingsplan niet is geschorst en in werking is getreden. Daarop is getoetst aan het nieuwe planologische regime. Volgens het college past de bouw van het woonzorgcomplex binnen het Bestemmingsplan en het Uitwerkingsplan. De verlening van de omgevingsvergunning is daarmee een gebonden beschikking geworden.
2.
Beroepsgronden
Eiseres heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat:
- het uitwerkingsplan Op de Weele, zoals dat werd vastgesteld, deze bijzondere woonvorm niet toestaat (rechtsoverweging 5).
- het plan niet voldoet aan de eisen die de parkeernormering stelt (rechtsoverweging 6);
3.
Ontvankelijkheid
Over de belanghebbendheid van eiseres verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de AbRS van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4080). In die uitspraak is het volgende overwogen:
“2.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.2.
Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks betrokken is. Het belang dat de Vereniging zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen, is het verbeteren en in stand houden van de kwaliteit, de leefbaarheid en de belevingswaarde van de binnenstad, het aangrenzende terrein en terreinen en objecten die door hun ligging en uitstraling effecten kunnen hebben op het binnenstedelijke gebied. Deze doelstelling is gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
Ter zitting heeft de Vereniging toegelicht dat zij het centrum van Bergen op Zoom met het westelijk gelegen havengebied en de daaromheen liggende negentiende-eeuwse schil als binnenstad ziet. Deze toelichting komt overeen met de duiding die de gemeente aan de binnenstad van Bergen op Zoom geeft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plangebied binnen de territoriale begrenzing ligt van de statutaire doelomschrijving. Om haar statutaire doel te bereiken verricht de Vereniging feitelijke werkzaamheden. Zo geeft zij voorlichting door middel van een website, houdt zij lezingen en vergaderingen, organiseert zij excursies, participeert zij in inspraakprocedures en informatiebijeenkomsten en is zij actief in gemeentelijke advies- en werkgroepen.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de Vereniging gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is. Het beroep van de Vereniging tegen het uitwerkingsplan is ontvankelijk.”
De rechtbank acht deze overwegingen ook in onderhavige beroepszaak van toepassing. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit is dus ontvankelijk.
4.
Wettelijk kader
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt -voor zover van belang-, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet een omgevingsvergunning worden geweigerd als het bouwplan niet voldoet aan - kort gezegd - het bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) of de redelijke eisen van welstand (d).
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
5.
Bestemmingsplan - Uitwerkingsplan
Ter plaatse van het project geldt het Bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ (ook wel moederplan genoemd). Dit Bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 22 juli 2015. Op grond van het Bestemmingsplan rust ter plaatse (voor zover thans van belang) de bestemming “Wonen – uit te werken”, met de functieaanduiding “specifieke vorm van gemengd – 1”.
Ingevolge artikel 9.1 van het Bestemmingsplan zijn de voor 'Woongebied – Uit te werken 1' aangewezen gronden bestemd voor:
wonen in een woning;
wonen in een gestapelde woning;
bijzondere woonvorm;
(…).
Op 9 januari 2018 zijn het Uitwerkingsplan en het Wijzigingsplan ‘Nieuwe Vesting, plandeel Op de Weele’ vastgesteld. Tegen deze plannen is door onder meer eiseres beroep ingesteld bij de AbRS. Bij uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4080) heeft de AbRS het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Specifiek zijn in artikel 3 van het Uitwerkingsplan de regels voor de bestemming “Wonen” opgenomen. Voor het overige blijven de regels en de bijlagen behorende bij het Bestemmingsplan 'Nieuwe Vesting' ongewijzigd en onverminderd van toepassing. Ingevolge artikel 3.1 van het Uitwerkingsplan zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvorm een bijzondere woonvorm;
beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning tot en met categorie 2 B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals paden, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen en erven met de daarbij behorende bouwwerken.
De bouw van een woonzorgcomplex past binnen het Bestemmingsplan en het Uitwerkingsplan. Dit wordt door eiseres niet bestreden. Eiseres wijst er enkel op dat er in het Ontwerp Uitwerkingsplan, dat ter inzage heeft gelegen, deze bepaling niet was opgenomen en in het besluit op de zienswijzen noch op andere wijze ergens is aangegeven of is gepubliceerd dat het vastgestelde plan is gewijzigd ten opzichte van het Ontwerp Uitwerkingsplan.
Deze grond behelst in wezen de totstandkoming van het Uitwerkingsplan en heeft dan ook geen plaats in deze beroepsprocedure. In dat kader wordt verwezen naar de eerder aangehaalde uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4080).
In deze beroepsprocedure kan slechts worden getoetst of het bouwplan past binnen het Bestemmingsplan en het Uitwerkingsplan. Hierover bestaat geen geschil. Deze gronden kunnen dus niet slagen.
6.
Parkeren
6.1
Thans is in artikel 9.2, aanhef en onder h, van het Bestemmingsplan een parkeernorm opgenomen, luidende:
het parkeren vindt grotendeels plaats op eigen terrein en gebundeld langs de woonpaden;
6.2
Volgens eiseres zijn parkeerplaatsen die thans worden toegerekend aan het plandeel “Op de Weele” reeds eerder toebedeeld aan andere uitwerkingsplannen, met name het plandeel Smitsvest. Daarbij komt dat de parkeerdruk in het plandeel “Op de Weele” toeneemt omdat in de plandelen “Nieuwe Kaai 1 en 2” 10 parkeerplaatsen zijn vervangen door bomen. Uit het overgelegde overzicht blijkt dat de gepresenteerde extra aan te leggen parkeerplaatsen aan de Rijtuigweg geen soelaas bieden voor het gebrek aan openbare plaatsen in het plandeel “Op de Weele”. Dit nog afgezien van de parkeerdruk die wordt verwacht door het in uitvoering zijnde plandeel Nieuwe Kaai 3, aldus eiseres.
6.3
De rechtbank verwijst ook in dit verband naar de uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4080). De AbRS heeft het volgende overwogen:
“Parkeerbehoefte
9. De Vereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] stellen dat er als gevolg van het uitwerkingsplan parkeeroverlast zal ontstaan, omdat er onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om in de parkeerbehoefte van de extra woningen te voorzien. Zij wijzen erop dat de parkeerdruk in de omgeving al erg hoog is. De Vereniging en [appellant sub 2] voeren aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het gebouw van [naam stichting] van een reguliere woonbestemming had moeten worden uitgegaan in plaats van een bestemming voor woonzorgeenheden. Verder stellen de Vereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] dat een parkeernorm van 0,4 voor de woonzorgeenheden te laag is. Volgens hen vindt extramurale zorg plaats en daar hoort een parkeernorm van 1,1 bij. Verder stelt [appellant sub 5] dat er onvoldoende ruimte is om de benodigde parkeerplaatsen aan te leggen.
9.1.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat er op grond van de Bouwverordening Bergen op Zoom voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Bij de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen is via die bouwverordening getoetst aan de gemeentelijke Nota Parkeernormering Bergen op Zoom van oktober 2015 en de daarbij behorende parkeernormen. Voor het gebouw met 39 huurappartementen is een parkeerbehoefte van 55 parkeerplaatsen berekend en voor het gebouw van [naam stichting] met 21 woonzorgeenheden is een parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen berekend. Op eigen terrein zijn al 45 parkeerplaatsen aangelegd en in de openbare ruimte rondom het plangebied worden er nog 22 parkeerplaatsen aangelegd, waarvan een deel ook al gerealiseerd is.
9.2.
In het kader van dit uitwerkingsplan dient het college te beoordelen of de gekozen inrichting van het plangebied leidt tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de omgeving. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte die dit uitwerkingsplan met zich brengt, dient het college uit te gaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het uitwerkingsplan. Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het gebouw van [naam stichting] is het college uitgegaan van 21 woonzorgeenheden. Omdat aan de gronden waarop het gebouw van [naam stichting] inmiddels is gebouwd de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvormen" is toegekend en gezien de hiervoor onder 8.1 vermelde omschrijving van bijzondere woonvormen, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] en de Vereniging hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit geen representatieve invulling is van de maximale planologische mogelijkheden.
Verder stelt de Afdeling vast dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte voor de woonzorgeenheden is uitgegaan van een parkeernorm van 0,5. Blijkens de gemeentelijke Nota Parkeernormering hoort deze norm bij intramurale zorgwoningen. De woonzorgeenheden zullen zelfstandig worden bewoond door jongeren met een verstandelijke beperking die worden begeleid door [naam stichting] . Ter zitting heeft [naam stichting] toegelicht dat de bewoners vanwege de aard van hun beperking geen auto mogen rijden. Gelet op deze omstandigheden heeft het college, anders dan de Vereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] stellen, in redelijkheid een parkeernorm voor intramurale zorgwoningen kunnen hanteren.
De parkeerbehoefte die als gevolg van het uitwerkingsplan ontstaat, is berekend op 66 parkeerplaatsen. In totaal worden er 67 parkeerplaatsen aangelegd, waarvan een groot deel al is gerealiseerd. Daarmee wordt er een parkeerplek meer aangelegd dan benodigd is. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Dat de parkeerdruk in de omgeving al erg hoog is en dat 22 van de 67 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden aangelegd en ook in gebruik kunnen worden genomen door bewoners van omliggende woningen, doet er niet aan af dat die 22 parkeerplaatsen zijn aangelegd ten behoeve van dit uitwerkingsplan. De betogen slagen niet.”
De rechtbank overweegt dat de bouw van een woonzorgcomplex rechtstreeks is toegelaten op grond van het Bestemmingsplan en het Uitwerkingsplan. Dit betekent dat er geen omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik van het bestemmingsplan nodig is. Dit heeft tot gevolg dat er bij de beoordeling van de omgevingsvergunning niet aan parkeernormen in het Bestemmingsplan wordt getoetst. Zoals hierboven weergegeven zijn deze reeds in het kader van het Bestemmingsplan en Uitwerkingsplan getoetst en akkoord bevonden.
6.4
De gronden voor weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk zijn limitatief en imperatief opgesomd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het limitatief-imperatieve stelsel houdt in dat als de bouwaanvraag voldoet aan de regels uit het Bestemmingsplan en Uitwerkingsplan het college gehouden is een omgevingsvergunning te verlenen. Dat is thans aan de orde. Dan is er geen ruimte voor een belangenafweging. Deze belangenafweging wordt namelijk geacht te hebben plaatsgevonden bij de procedure voor de vaststelling van het Bestemmingsplan en Uitwerkingsplan. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2020 door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.