ECLI:NL:RBZWB:2020:2205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5786 VV + 20_5787 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij beëindiging bijstandsuitkering

Op 19 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Deze besluiten betroffen de verlaging van de bijstandsuitkering over november 2019 met 100% en de beëindiging van de bijstandsuitkering per 11 december 2019, beide op grond van de Participatiewet. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de bijstandsuitkering vanaf 11 december 2019 doorbetaald zou worden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Verzoeker had aangevoerd dat hij in betalingsproblemen verkeerde en niet meer kon voorzien in zijn levensonderhoud en dat van zijn familie. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker zijn financiële problemen niet had onderbouwd met bewijsstukken en dat er geen acute noodsituatie was aangetoond. Bovendien was het feit dat verzoeker op hetzelfde adres woonde als zijn moeder en broer, die beiden een bijstandsuitkering ontvingen, van belang voor de beoordeling.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie en dat de verzoeken om voorlopige voorziening om die reden moesten worden afgewezen. De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat verzoeker de uitkomst van de bezwaarschriftenprocedure moet afwachten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/5786 PW VV en BRE 20/5787 PW VV

uitspraak van 19 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S. Rahimzadeh,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 december 2019 (bestreden besluit 1, zaaknummer 20/5787 PW VV) inzake de verlaging van de bijstandsuitkering over de maand november 2019 met 100% en tegen het besluit van 13 december 2019 (bestreden besluit 2, zaaknummer 20/5786) inzake de beëindiging van de bijstandsuitkering per 11 december 2019 op grond van de Participatiewet.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot doorbetaling van de bijstandsuitkering van verzoeker vanaf 11 december 2019, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.
Spoedeisend belang
2.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is daarvan niet snel sprake. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld een faillissement, of acute financiële nood is, dan neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt. Alleen daarom al zal zij dan geen voorlopige voorziening treffen.
2.2
Verzoeker heeft over het spoedeisend belang aangevoerd dat hij door het handelen van verweerder in betalingsproblemen komt en niet meer kan voorzien in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn familie. Verzoeker heeft in de tussentijd moeten leven van zijn geringe spaargeld en van lening van vrienden en/of kennissen, maar de situatie is onhoudbaar geworden omdat verzoeker geen spaargeld meer heeft. Verzoeker kan de beslissing op bezwaar, die waarschijnlijk maanden op zich zal laten wachten en hoogstwaarschijnlijk gegrond worden verklaard, niet afwachten.
2.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit wat verzoeker heeft gesteld niet dat op dit moment sprake is van een acute financiële noodsituatie die meebrengt dat de beslissingen op bezwaar redelijkerwijs niet kunnen worden afgewacht. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker de gestelde financiële problemen op geen enkele wijze heeft onderbouwd met stukken. De in het verzoekschrift aangekondigde toe te zenden bankafschriften zijn nimmer door de rechtbank ontvangen, terwijl verzoeker daar ruimschoots de gelegenheid voor heeft gehad. Noch heeft hij bewijsstukken overgelegd van de gestelde aangegane leningen voor levensonderhoud. Ook verder blijkt niet van acute (financiële) nood, in de zin van een dreigende uithuiszetting, oplopende betalingsachterstanden, of afsluiting van gas, water, licht. Dat verzoeker niet meer in het levensonderhoud van zijn familie zou kunnen voorzien is niet gebleken, nu verweerder heeft toegelicht dat verzoeker op hetzelfde adres woont als zijn moeder en broer, die ieder afzonderlijk een bijstandsuitkering ontvangen. Verzoeker is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat op dit moment sprake is van een acute financiële noodsituatie.
2.4
Nu in het verweerschrift bovendien te kennen is gegeven dat de zaken op korte termijn voorgelegd kunnen worden aan de bezwaarschriftencommissie, gecombineerd met het feit dat verzoeker vier maanden heeft gewacht met het indienen van zijn verzoeken tot het treffen van voorlopige voorziening en bovendien in de tussentijd geen nieuwe aanvraag voor bijstand heeft gedaan, concludeert de voorzieningenrechter dat er geen sprake is van spoedeisend belang.
2.5
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat de besluiten geen stand zullen kunnen houden.
3. Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken dienen te worden afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Dit betekent dat verzoeker de beslissingen van verweerder op de door hem ingediende bezwaren zal moeten afwachten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 19 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
..
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.