Op 19 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 september 2019, waarin haar aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich per 28 augustus 2017 arbeidsongeschikt had gemeld, nadat zij een Werkloosheidsuitkering ontving. Het UWV had haar een ZW-uitkering toegekend, maar deze werd per 5 november 2018 beëindigd. Eiseres meldde zich op 2 mei 2019 opnieuw ziek vanuit de WW, maar het UWV weigerde haar een ZW-uitkering toe te kennen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV. De verzekeringsarts b&b concludeerde dat er geen wezenlijk nieuwe feiten of omstandigheden waren ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiseres had al lange tijd last van vermoeidheidsklachten en pijn, maar de rechtbank oordeelde dat de belastbaarheid zoals vastgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 september 2018 onveranderd van toepassing was. Eiseres had geen medische stukken overgelegd die wezenlijk nieuwe beperkingen aantoonden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering, omdat haar belastbaarheid ongewijzigd was en zij geschikt was voor de eerder geduide functies. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding of griffierechtvergoeding toegewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.