ECLI:NL:RBZWB:2020:2202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6344
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring deelname aan de LFU-regeling door korpschef politie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef van 21 november 2019, waarin zijn bezwaar tegen verplichte deelname aan de levensfase-uren regeling (LFU-regeling) ongegrond werd verklaard. De eiser stelde dat hij niet verplicht zou moeten zijn deel te nemen aan deze regeling, omdat hij pas op 1 september 2018 in dienst was getreden en er volgens hem tekortkomingen waren in de procedure van de korpschef die hem eerder in dienst hadden moeten laten treden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef op goede gronden heeft gesteld dat de eiser onder de LFU-regeling valt, aangezien de wetgeving bepaalt dat de datum van indiensttreding bepalend is voor de toepassing van de regeling. De eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij onder de uitzonderingsbepalingen valt die hem zouden vrijstellen van deelname aan de LFU-regeling. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6344 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

De korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen zijn verplichte deelname aan de regeling levensfase-uren (LFU-regeling) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2020 via een skypeverbinding. Bij het onderzoek waren aanwezig eiser en namens de korpschef mr. J. Wegen.

Overwegingen

1. Eiser is op 1 september 2018 in dienst getreden bij de politie.
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de korpschef aan eiser een startsaldo van 19,2 uur aan levensfase-uren toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. In geschil is of de korpschef op goede gronden heeft gesteld dat eiser verplicht is deel te nemen aan de LFU-regeling.
3. Eiser voert aan dat alleen is gekeken naar de regelgeving en niet naar de tekortkomingen van de korpschef in dit dossier. Als er op een eerder moment contact was geweest, was eiser ruim voor 1 juli 2018 in dienst gekomen en was hij niet verplicht deel te nemen aan de LFU. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser stukken overgelegd waaruit blijkt dat de screening erg lang heeft geduurd.
4. In artikel 30, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat bij ten minste een volledige betrekking of deelbetrekkingen met een gezamenlijke omvang van ten minste 36 uur per week de ambtenaar aanspraak op 53,8 levensfase-uren per kalenderjaar heeft.
In artikel 30e, eerste lid, van het Barp is bepaald dat de artikelen 30 tot en met 30d van toepassing zijn op de ambtenaar die:
a. op of na 1 juli 2019 in dienst treedt;
b. op 30 juni 2019 in dienst is en:
1. op of na 1 juli 2018 in dienst is getreden;
2. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 jonger was dan 46 jaar; of
3. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 46 jaar of ouder was, maar nog geen 55 jaar.
In artikel 30e, tweede lid, van het Barp is bepaald dat artikel 30 is niet van toepassing is op de ambtenaar:
a. bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3, die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 bij het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt geen aanspraak te maken op levensfase-uren;
b. die op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder was;
c. op wie artikel 88a van toepassing is.
5.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat eiser niet valt onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 30e, tweede lid, van het Barp. Dit betekent dat eiser niet kan kiezen om af te zien van de LFU-regeling. Eiser heeft dit ook niet betwist. Eiser is echter van mening dat hij die keuze wel zou moeten krijgen omdat hij door toedoen van de politie niet eerder in dienst heeft kunnen treden.
In de LFU-regeling is echter geen hardheidsclausule opgenomen. Dit betekent dat de datum waarop eiser in dienst is getreden bepalend is voor welke regeling van toepassing is. Dat het lang heeft geduurd voordat eiser in dienst heeft kunnen treden is daarom een omstandigheid die niet betrokken kan worden bij de vraag of de LFU-regeling van toepassing is. Omdat eiser op 1 september 2018 in dienst is getreden, heeft de korpschef op goede gronden gesteld dat eiser valt onder de LFU-regeling. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. Verzoek om schadevergoeding

Eiser heeft ter zitting gesteld dat als het bestreden besluit niet gewijzigd kan worden, hij op een andere manier gecompenseerd moet worden. De rechtbank merkt deze stelling aan als een verzoek om schadevergoeding.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, onder a, en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Uit wat onder punt 5 is overwogen volgt dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Gelet op het bepaalde in voornoemd artikel 8:88 Awb bestaat geen aanleiding om de korpschef te veroordelen tot het vergoeden van schade. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 19 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.