ECLI:NL:RBZWB:2020:2201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5404
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

Op 19 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV van 18 september 2019. Dit besluit betrof de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de eiser op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, met instemming van beide partijen, en het onderzoek op 20 april 2020 gesloten.

De eiser, die als heftruckchauffeur werkte, was sinds juli 2014 arbeidsongeschikt door medische klachten. Het UWV had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling op 4 februari 2019 werd het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 74,23%. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank moest beoordelen of het UWV terecht had vastgesteld dat de eiser per 4 februari 2019 voor 74,23% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiser had aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid correct was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit buiten de reikwijdte van de procedure viel.

De uitspraak werd gedaan door rechter V.M. Schotanus en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5404 WIA

uitspraak van 19 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. Ü. Ögüt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Gelet op de coronacrisis heeft de rechtbank aan partijen alternatieve manieren van afdoening aangeboden. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de zaak toch op zitting te behandelen of nadere vragen te stellen. De rechtbank heeft het onderzoek op 20 april 2020 gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als heftruckchauffeur gedurende 45,44 uur per week. Voor dat werk is hij in juli 2014 uitgevallen vanwege medische klachten.
Het UWV heeft aan eiser met ingang van 19 augustus 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 72,17%.
Bij besluit van 4 juni 2018 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 19 augustus 2018 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
Op 14 november 2018 heeft eiser gemeld dat er sprake is van toegenomen klachten.
Bij besluit van 5 februari 2019 (primair besluit) heeft het UWV het eerdere besluit van 4 juni 2018 ingetrokken. Vanaf 15 augustus 2017 wordt eiser voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd. Per 4 februari 2019 heeft het UWV eisers arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 74,23%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2019 heeft vastgesteld op 74,23%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat hij de visie van de primaire verzekeringsarts deelt omdat:
- Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek bestond uit dossierstudie, anamnese, lichamelijk onderzoek, psychisch onderzoek en het meewegen van aanvullende medische informatie. Het betoog van de verzekeringsarts is helder en de vastgestelde beperkingen in functioneren door ziekte liggen in lijn met de onderzoeksbevindingen en sporen met het ziektebeeld van eiser. De verzekeringsarts b&b ziet dan ook geen reden om op basis van de primaire verzekeringsgeneeskundige rapportage de belastbaarheid van eiser te wijzigen.
- De aangeleverde medische informatie van de orthopedisch chirurg E.A. Hoebink werpt geen nieuw licht op de zaak. Het voorstel tot een chirurgische ingreep is gebaseerd op het gegeven dat er al lang klachten zijn. Ook in het verleden werd de mogelijkheid van een ingreep genoemd.
- De bezwaargronden werpen geen ander licht op de zaak en bevatten geen nieuwe gegevens die de primaire verzekeringsarts onbekend waren.
- De stelling dat de klachten zullen blijven indien eiser geforceerd wordt om te werken heeft geen medische grondslag. Bovendien is eiser niet geschikt voor ‘alle werk’, maar wel voor werk dat binnen zijn mogelijkheden valt. Van forceren is dan ook geen sprake.
- De stelling dat eiser slechts een basale kennis van het Nederlands heeft en dus geen opleiding zou kunnen volgen, deelt de verzekeringsarts b&b niet. Eiser kan zich inspannen om het Nederlands beter onder de knie te krijgen en er zijn allerlei hulpmiddelen om een dergelijke cursus wel te volgen. Bovendien is het hebben van basale kennis van het Nederlands geen ziekte of gebrek.
- De stelling dat eiser een urenbeperking nodig heeft omdat hij slechts een kwartier kan zitten volgt de verzekeringsarts b&b evenmin. Enerzijds is er geen enkele reden om de zitduur te beperken tot een kwartier en anderzijds is er in de geduide functies ruimte om de zithouding te wijzigen of te onderbreken. Een beperking in zitduur is geen criterium voor het toekennen van arbeidsduurvermindering volgens de Standaard arbeidsduurvermindering.
- Het incidenteel optillen van 10 kilogram is mogelijk indien de juiste tiltechniek wordt gebruikt. ‘Incidenteel’ moet restrictief gelezen worden.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat de beperkingen en de belastbaarheid van eiser juist zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 februari 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet voldoen aan de geldende eisen (verzekeringsgeneeskundig protocol, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de zorgvuldigheidseisen.
Verder stelt eiser dat de functionele mogelijkheden en beperkingen op onjuiste en onzorgvuldige wijze zijn vastgesteld, dan wel onvolledig en onjuist zijn gemotiveerd.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij ondervindt aanhoudende lichamelijke en psychische klachten, waaronder pijnklachten en zwellingen aan zijn linkerenkel. Door deze klachten kan eiser niet goed lopen, staan of liggen.
De situatie is zo erg dat eiser niet eens zijn eigen huishouden kan doen. Hij heeft hulp nodig bij de alledaagse activiteiten zoals aankleden (van moeder en zussen). Eiser kan door de pijn niet langdurig staan of lopen. Liggen en slapen gaan ook moeizaam. Eiser kan nauwelijks traplopen. De pijn van de linkerenkel straalt ook uit naar zijn rug, waardoor eiser met regelmaat last heeft van zijn rug.
Door de lichamelijke klachten ondervindt eiser ook psychische klachten, vanwege zijn afhankelijkheid van anderen en de vrees om verlamd te worden. Eiser slaapt slecht, voelt zich niet op zijn gemak, heeft veel pijn en is verdrietig door de situatie. Hij heeft last van slapeloosheid, paniek en angstaanvallen.
Eiser stelt dat er sprake moet zijn van een urenbeperking omdat hij het merendeel van de dag moet liggen. Als eiser meer dan 5 minuten staat, loopt of zit, krijgt hij hevige pijnklachten. Eiser heeft ook pijnklachten op de borst. Hij is de laatste tijd aangekomen doordat hij niet veel kan bewegen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij eiser hebben gezien en op de hoogte waren van de door hem gestelde klachten, waaronder de klachten van het linkerbeen.
De enkele stelling van eiser dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet voldoen aan de daarvoor geldende eisen (verzekeringsgeneeskundig protocol, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de zorgvuldigheidseisen) is niet onderbouwd en de rechtbank volgt eiser daarin niet.
Verder stelt eiser dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Eiser voldoet echter niet aan één van de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, zoals opgenomen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Niet is gebleken dat eiser voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) helemaal afhankelijk is van anderen, dat hij geestelijk niet zelfredzaam is, of dat hij is opgenomen in een ziekenhuis of kliniek. De verzekeringsarts b&b heeft kunnen concluderen dat op grond van de beschikbare informatie niet kan worden gesteld dat één van deze omstandigheden zich voordeed op de datum in geding (4 februari 2019).
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van zijn klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang.
Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd op grond waarvan de rechtbank aanleiding heeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De door eiser in beroep ingebrachte informatie van orthopedisch chirurg E.A. Hoebink van 10 juli 2019 werd al in de bezwaarfase overgelegd en is door de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling betrokken.
Niet gebleken is dat in de FML van 1 februari 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), samensteller kunststof- en rubberindustrie (Sbc-code 271130) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe stelt eiser dat de functies niet geschikt zijn gelet op zijn opleidingsniveau en leeftijd.
Verder stelt eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vanwege de beperking voor het houdings- en bewegingsapparaat. De functies zijn ook niet geschikt gelet op eisers psychische belastbaarheid. Ten slotte heeft eiser per functie aangegeven waarom hij vindt dat hij die functie niet kan uitvoeren.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 februari 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 11 september 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit (mede) voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd dat eiser voldoet aan de eisen van de geduide functies wat betreft opleidingsniveau en werkervaring.
De rechtbank concludeert dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 74,23%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2019 heeft vastgesteld op 74,23%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Verzoek om schadevergoeding
7.1
Eiser heeft aangevoerd dat het UWV een fout heeft gemaakt door op 4 juni 2018 een onjuiste beslissing te nemen. Vervolgens is deze onjuiste beslissing na ongeveer zes maanden met het primaire besluit van 5 februari 2019 ingetrokken. Door de foutieve beslissing van het UWV heeft eiser achteraf in maart 2019 één keer een nabetaling ontvangen, waarover hij nu meer belasting moet betalen. Eiser heeft daarom financiële schade geleden doordat het UWV een fout heeft gemaakt. Eiser verzoekt een schadevergoeding.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat een verzoek om schadevergoeding als hierboven, in de eerste plaats aan het UWV zelf gericht dient te worden. Het valt buiten de omvang van deze procedure, waarin de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2019 aan de orde is. De besluitvorming die in deze beroepsprocedure voorligt, is niet onrechtmatig gebleken. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 19 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.