ECLI:NL:RBZWB:2020:2177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19_4459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 juli 2019, waarin het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd vastgesteld. Op 6 april 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het dagloon werd vastgesteld op het maximum dagloon. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.

De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen met de gewijzigde beslissing op bezwaar. Daarom wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is.

De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 15 mei 2020. De beslissing is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4459 WIA
uitspraak van 15 mei 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. T.H.M.M. Kusters,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de vaststelling van het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Op 6 april 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en het dagloon vastgesteld op het maximum dagloon.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 6 april 2020 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 15 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.