Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 juli 2019, waarin het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd vastgesteld. Op 6 april 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het dagloon werd vastgesteld op het maximum dagloon. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen met de gewijzigde beslissing op bezwaar. Daarom wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is.
De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 15 mei 2020. De beslissing is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.