ECLI:NL:RBZWB:2020:2164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19_4464
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en arbeidsongeschiktheidseisen

Op 14 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 12 augustus 2019, waarin zijn ZW-uitkering per 13 april 2019 werd beëindigd. De rechtbank constateerde dat het onderzoek ter zitting niet kon plaatsvinden vanwege de coronamaatregelen, maar dat partijen toestemming gaven voor uitspraak zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 april 2020 gesloten.

Eiser, die eerder als stoffeerder werkte, had zich in 2015 ziek gemeld vanwege rugklachten en ontving vanaf 2016 een ZW-uitkering. Na een eerstejaarsbeoordeling in 2017 werd deze uitkering beëindigd, maar in 2017 werd opnieuw een ZW-uitkering toegekend. Het UWV beëindigde de uitkering in 2019 na een nieuwe beoordeling. Eiser betwistte de beëindiging en voerde aan dat hij meer beperkt was dan het UWV had aangenomen, met ernstige rugklachten, psychische klachten en verslavingsproblematiek.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de (verzekerings)artsen de klachten van eiser adequaat hadden onderzocht. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De verzekeringsarts b&b had geen aanleiding gezien om af te wijken van de eerdere bevindingen. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde informatie geen nieuwe feiten opleverde die de conclusie van het UWV konden ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering per 13 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4464 ZW

uitspraak van 14 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 26 maart 2020. Door de uitbraak van het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting niet kunnen plaatsvinden. Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 april 2020 gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als stoffeerder. Voor dat werk is hij op 20 augustus 2015 uitgevallen vanwege rugklachten. Met ingang van 1 juli 2016 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 1 maart 2017.
Eiser heeft zich op 8 mei 2017, tijdens een periode van werkloosheid, wederom ziek gemeld met rugklachten, psychische klachten en verslavingsproblematiek. Met ingang van 7 augustus 2017 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 12 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een eerstejaarsbeoordeling eisers ZW-uitkering beëindigd met ingang van 13 april 2019.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per
13 april 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De arts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch en lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. De arts rapporteert dat eiser niet aan de criteria voldoet om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. Eiser is namelijk niet opgenomen in een instelling, niet bedlegerig, niet ADL-afhankelijk en er is geen totaal onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Er zijn volgens de arts wel beperkingen als gevolg van status na HNP L4-L5, door artrose aan het linker SI-gewricht, depressie en pijn aan de rechter schouder. Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van pijnklachten ter hoogte van de lage rug. Deze pijn in de rug is volgens de arts echter niet aanwezig in de door eiser beschreven mate want dat is niet geobserveerd tijdens het spreekuur, niet uitgelokt door het lichamelijk onderzoek en eiser gebruikt zo nodig pijnmedicatie. Voor wat betreft de pijnklachten aan de rechter schouder zijn er plausibele aanwijzingen voor een lichte peespathologie op basis van de anamnestische resultaten van de beeldvormende onderzoeken en eigen lichamelijk onderzoek. De arts stelt dat de door eiser geclaimde belemmeringen ten aanzien van dynamische en statische handelingen grotendeels niet geobjectiveerd zijn door eigen observaties noch lichamelijk onderzoek van de arts. Het passieve dagverhaal en de inconsistente uitvoering van de door de fysiotherapeut geadviseerde thuisoefeningen voor de rug hebben geleid tot deconditionering die het herstel in de weg staat. Het nog steeds gebruiken van sufmakende middelen (drugs) hebben daaraan bijgedragen, naast het verstoren van een gezond dag-nachtritme. De arts rapporteert voorts dat door de psychiater de diagnose depressie is gesteld. Er is sprake van doorlopende therapieën bij de psycholoog en medicamenteuze behandeling bij de psychiater. Eigen psychologisch onderzoek, het afvallen en de anamnese bevestigen de diagnose depressie zonder acuut risico op suïcide. Eiser claimt stoornissen op cognitief gebied, maar tijdens het spreekuur zijn deze niet gebleken. Eiser kon zich een uur lang goed concentreren, er waren geen geheugenlacunes en eiser is met de auto naar het spreekuur gekomen. Eiser volgt een behandeling die ook niet is gericht op verbetering van concentratie of geheugen, maar (onder)steunende en structurerende gesprekken gericht op vermindering van angst- en stemmingsklachten en cognitieve gedragstherapiegericht op het leren herkennen van negatieve gedachten en het aanleren van effectieve coping strategieën. In verband met de beperkingen op het persoonlijk en sociaal functioneren is eiser volgens de arts gebaat bij een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waar geen hoog handelingstempo vereist is, zonder verhoogd persoonlijk risico (geen gevaarlijke machines en niet werken op de hoogtes in verband met het gebruik van sufmakende medicatie) en die geen leidinggevende aspecten bevat. Eiser mag niet beroepsmatig chaufferen in verband met het gebruik van sufmakende medicatie. Daarnaast kan hij beperkt omgaan met conflicten en emotionele problemen van anderen hanteren. Eiser is verder aangewezen op rugsparend werk, zonder grove trilbelasting op de rug. Ten behoeve van een gezonde dagstructuur zijn het ’s nachts werken en onregelmatige diensten niet wenselijk. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 februari 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van GGZ InBalans/een behandelplan van 24 april 2018 in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van de bevindingen en conclusies van de primaire arts. In bezwaar komen geen evident nieuwe medische feiten naar voren die de verzekeringsarts b&b aanleiding geven voor een ander standpunt. De eigen observaties van de verzekeringsarts b&b, de anamnese en het zelf verrichte uitgebreide lichamelijk onderzoek sluiten aan bij de onderzoeksbevindingen van de primaire arts. Eiser is actief op micro, meso en macro niveau, rijdt auto, doet boodschappen en runt de huishouding. Er is volgens de verzekeringsarts b&b wel sprake van een aspecifiek rugbeeld, waarbij er nu geen operatie-indicatie bestaat. Afwezigheid uit het arbeidsproces is hierbij bijna zonder uitzondering sterk anti-revaliderend en klachtenonderhoudend. Dit lijkt volgens de verzekeringsarts b&b bij eiser ook aan de hand.
5.2
Standpunt van eiser
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de (verzekerings)artsen is aangenomen. Eiser is niet in staat om arbeid te verrichten. Eiser heeft ernstige rugklachten, psychische klachten en verslavingsproblematiek. Eiser kampt sinds 2006 met toenemende rugklachten, er is slijtage van de rug en hij is geopereerd aan een hernia. Dat heeft geen verbetering gebracht. In tegendeel, eiser voelt sindsdien tintelingen in voet en tenen. Eiser heeft voor zijn rug vele behandelingen ondergaan maar dat heeft niet geleid tot blijvende verbetering. Als gevolg van zijn klachten is eiser niet in staat, ondanks grote inspanningen, te voldoen aan de arbeidsverplichtingen. Eiser wordt dan ook iedere keer ontslagen vanwege veel verzuim. Hij zou echter graag aan het werk willen en daarom heeft hij zich in 2018 uit eigen beweging beter gemeld en werk gezocht. Helaas was dit te hoog gegrepen en is eiser door zijn rugklachten weer uitgevallen. Uiteindelijk is eiser, doordat hij door het UWV werd verwezen naar de gemeente en die hem weer terugverwees, lang zonder inkomen geweest en in een depressie gekomen en verslaafd geraakt. Eiser lijdt aan een ernstige vorm van depressie en angststoornissen, waarvoor hij onder behandeling is bij een psycholoog en een psychiater. Door de (verzekerings)artsen is hiermee onvoldoende rekening gehouden. Eiser kan zich niet concentreren, heeft veel moeite met het omgaan met gevoelens van zichzelf en van anderen, kan geen contact maken en onderhouden en kan niet samenwerken. Verder kan eiser door zijn rug- en schouderklachten het handelingstempo niet bijhouden, wat leidt tot frustratie, boosheid en stress, kan hij niet lang staan, lopen of zitten en is hij beperkt op alle rugbelastende items. Daarnaast heeft eiser een sterk verstoord dag- en nachtritme. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een behandelplan van psychotherapeut Opmeer/psycholoog Ince (GGZ InBalans) van 17 september 2019, een huisartsenjournaal, een medicatieoverzicht van 5 september 2019, medische informatie van arts assistent/AIOS orthopedie De Boer van 19 en 30 januari 2018, een beschikking van de kantonrechter van 20 november 2015, belastbaarheidsonderzoeken van psycholoog Van Moerkerk en verzekeringsarts Kooloos van 16 en 23 januari 2020 en een besluit van Werkplein Hart van West-Brabant van 12 februari 2020 overgelegd.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn klachten aan de rug, zijn psychische klachten en zijn verslavingsproblematiek. De (verzekerings)artsen hebben naar die klachten onderzoek gedaan. Zij hebben eiser gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van eisers behandelaar in zijn onderzoek betrokken. Daarmee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verricht. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding voor de conclusie dat de (verzekerings)artsen eisers belastbaarheid niet juist hebben ingeschat.
De verzekeringsarts b&b heeft in beroep gereageerd op eisers beroepsgronden en de door hem overgelegde informatie. De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiser niet voldoet aan de criteria om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. Verder stelt de verzekeringsarts b&b dat verschillende van de door eiser overgelegde stukken dateren van ruim na datum in geding. In die stukken ziet de verzekeringsarts b&b om die reden geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen, maar ook anderszins ziet de verzekeringsarts b&b in de door eiser overgelegde medische informatie daartoe geen aanleiding. Uit deze stukken blijkt volgens de verzekeringsarts b&b niet dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvan reeds is uitgegaan. De stelling van de psycholoog dat eiser niet belastbaar is voor arbeid of op re-integratie gerichte activiteiten volgt de verzekeringsarts b&b niet. Hij verwijst daarvoor naar de multidisciplinaire richtlijn werk en ernstige psychische aandoeningen. Juist ook bij serieuze psychiatrie geef het realiseren van passend werk betrokkene aanzienlijk voordeel zoals structuur, eigenwaarde, een inkomen en persoonlijke groei. Daarnaast zijn betrokkenen bij wie arbeid wordt geactiveerd in klinische zin beter behandelbaar en meer therapietrouw, aldus de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank acht deze reactie van de verzekeringsarts b&b onderbouwd en overtuigend. De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat eiser niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Eiser voldoet namelijk niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Verder ziet de rechtbank in de door eiser overgelegde informatie geen reden om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen in de FML van 18 februari 2019 hebben aangenomen. Behalve dat een deel van die informatie niet ziet op de datum in geding, is in de FML met verschillende van de door eiser geclaimde beperkingen bovendien reeds rekening gehouden.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat in die FML de beperkingen van eiser zijn onderschat, kan bij de beoordeling worden uitgegaan van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker (Sbc-code 111180), samensteller (Sbc-code 271130) en controleur/tester (Sbc-code 267060).
6.2
Standpunt van eiser
Eiser heeft gesteld dat hij niet in staat is arbeid te verrichten en dat hij de geduide functies daarom niet kan uitvoeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 11 maart 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 13 april 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 14 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.