ECLI:NL:RBZWB:2020:2162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster na zwangerschap en bevalling in het kader van de Ziektewet

Op 13 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een werkneemster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De werkneemster, die eerder een ZW-uitkering ontving vanwege zwangerschapsklachten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 14 augustus 2019. Dit besluit hield in dat zij per 24 april 2019 niet langer arbeidsongeschikt was als gevolg van haar zwangerschap of bevalling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zitting op 25 maart 2020 niet kon doorgaan vanwege de coronamaatregelen, en dat partijen schriftelijk toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 22 april 2020.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de eiseres was werkzaam als productiemedewerkster en heeft zich op 13 maart 2018 ziek gemeld vanwege rugklachten, terwijl zij 24 weken zwanger was. Na haar bevalling op 27 juli 2018 ontving zij een ZW-uitkering, maar het UWV heeft in een besluit van 2 mei 2019 geoordeeld dat zij per 24 april 2019 niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschaps- of bevallingsklachten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard in het bestreden besluit.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve medische redenen zijn gevonden die de rugklachten van eiseres op 24 april 2019 in verband kunnen brengen met haar zwangerschap of bevalling. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres per 24 april 2019 wel arbeidsongeschikt is, maar niet als gevolg van de zwangerschap of bevalling. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4953 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. I.M. de Groot-Sikora,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 25 maart 2020. De zitting heeft echter geen doorgang kunnen vinden, omdat de rechtbank werd gesloten vanwege de maatregelen tegen de verspreiding van het Coronavirus (COVID-19). Partijen hebben desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder een zitting af te doen.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting daarom achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 22 april 2020.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerkster. Op 13 maart 2018 heeft zij zich ziek gemeld vanwege rugklachten, zij was toen 24 weken zwanger. Eiseres ontving van 13 maart 2018 tot 16 juni 2018 een ZW-uitkering op basis van zwangerschapsklachten. Van 16 juni 2018 tot 6 oktober 2018 ontving zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Op 27 juli 2018 is zij bevallen.
Op 6 oktober 2018 heeft zij zich wederom ziek gemeld. Het UWV heeft met ingang van 8 oktober 2018 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend op basis van zwangerschaps- of bevallingsklachten.
Bij besluit van 2 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV geoordeeld dat eiseres per 24 april 2019 nog steeds ziek is, maar niet langer vanwege zwangerschaps- of bevallingsklachten. Daarom wordt haar ZW-uitkering met ingang van 29 april 2019 verlaagd naar 70% van haar dagloon. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres per 24 april 2019 niet langer als gevolg van haar zwangerschap of bevalling arbeidsongeschikt is.

Wettelijk kader

3. In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft de vrouwelijke verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW – voor zover hier van belang – heeft de verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.

Overwegingen

4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat hij eiseres gezien heeft op het bezwaarspreekuur en dat er aansluitend lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder heeft hij dossierstudie verricht, waarbij hij ook de door hem opgevraagde informatie van huisarts Al Mansouri heeft bestudeerd. Op basis daarvan komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat eiseres op 24 april 2019 niet meer als gevolg van zwangerschap of bevalling arbeidsongeschikt was. Zij claimt rug- en bekkenklachten voortvloeiend uit de zwangerschap, maar bij onderzoek kon de verzekeringsarts b&b deze niet objectiveren en ook overigens geen verklarende afwijkingen vaststellen. Er waren geen bewegingsbeperkingen of uitvalsverschijnselen. Er kunnen daarom geen arbeidsbeperkingen geduid worden op basis van ziekte, al dan niet gerelateerd aan de zwangerschap of bevalling. Uit de informatie van huisarts blijkt dat zij daar slechts eenmaal is geweest voor rugklachten, maar de huisarts is daar niet op ingegaan wegens andere meer acute problematiek. Daarom is het verrassend dat sportfysiotherapeut Van Ginneke schrijft dat eiseres naar hem is doorverwezen, want diagnostisch onderzoek door een medicus vond blijkbaar niet plaats. Volgens de verzekeringsarts b&b is er eerder sprake van aspecifieke rug
klachten. De rechtstreekse causaliteit met de zwangerschap en bevalling neemt in de loop van de tijd af en na negen maanden is die niet meer aanwezig. Het is wel aannemelijk dat eiseres, in afwachting van een aangekondigde chirurgische ingreep op korte termijn in verband met myomen (vleesbomen), op 24 april 2019 arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest, omdat er alleen telefonisch contact is geweest en er relevante medische stukken niet aanwezig waren in het dossier. Zij is wel gezien door de verzekeringsarts b&b, maar die beschikte evenmin over alle medische gegevens. Zij stond acht jaar lang onder behandeling bij huisarts Zwelef in Roosendaal, pas na haar verhuizing in mei 2019 bij huisarts Al Mansouri in Breda. Haar medisch dossier was nog niet overgedragen, maar er is meer informatie aanwezig dan de verzekeringsarts b&b van hem heeft ontvangen – zij is wel degelijk meer dan één keer door haar huisarts gezien. Zij is onder behandeling van een orthopedisch chirurg en stelt doorverwezen te zijn voor een MRI op 11 november 2019 wegens aanhoudende rugklachten. Verder betwist eiseres dat zij al vóór haar zwangerschap bekend was met myomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij diverse medische stukken overgelegd, waaronder informatie van haar huisarts, radioloog Naaktgeboren, SEH-arts Boden, gynaecologen Vencken en Noordam, sportfysiotherapeut Van Ginneke en een brief met een afspraak bij orthopedisch chirurg De Haan. Zij verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige onderzoek te laten doen naar haar medische situatie.
4.3
In reactie hierop heeft een verzekeringsarts b&b op 10 december 2019 een aanvullende rapportage uitgebracht. Hij stelt dat eiseres inderdaad telefonisch contact heeft gehad met de primaire verzekeringsarts, maar daarvoor is zij wel lichamelijk onderzocht op het spreekuur van 7 januari 2019. Verder gaat de verzekeringsarts b&b expliciet in op alle door eiseres overgelegde medische stukken. Op basis daarvan komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat er geen argumenten zijn om de rugklachten van eiseres op 24 april 2019 nog te linken aan haar zwangerschap en de bevalling op 27 juli 2018. Op 8 februari 2019, dus zes maanden na de bevalling, is door radioloog Naaktgeboren gemeld dat er geen afwijkingen aan de rug geobjectiveerd kunnen worden – er is sprake van volledig normale X-foto’s. De rugklachten van eiseres worden door de gynaecoloog gelinkt aan bekkenbodemproblemen en door de sportfysiotherapeut aan een bepaalde mate van bekkeninstabiliteit. De verzekeringsarts b&b stelt dat niet nader wordt onderbouwd hoe zij tot deze conclusies zijn gekomen. Bij het onderzoek in bezwaar konden er door de verzekeringsarts b&b zelf bovendien geen functionele beperkingen gevonden worden. Er is dus nog altijd geen duidelijke onderliggende medische oorzaak voor de rugklachten van eiseres gevonden of benoemd, laat staan dat er een causaal verband bestaat met de zwangerschap of bevalling. Dit verband is in beroep evenmin verduidelijkt. Door de veelheid aan overgelegde informatie wordt geen meerwaarde gezien in het opvragen van bijkomende informatie.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben eiseres gezien en gehoord en zij hebben dossierstudie verricht. De verzekeringsarts b&b heeft de door hem opgevraagde informatie van de huisarts en door eiseres overgelegde medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres en is er geen reden om te oordelen dat hij nadere informatie op had moeten vragen bij haar behandelaars. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens inzichtelijk gemotiveerd dat er tot op heden geen medische oorzaak voor haar rugklachten is gevonden, laat staan een causaal verband tussen die klachten en de zwangerschap of bevalling. Eiseres wordt op de datum in geding enkel arbeidsongeschikt geacht wegens de chirurgische ingreep in verband met myomen.
4.5
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiseres heeft verzocht. Zij heeft voldoende gelegenheid gehad om haar stellingen ter betwisting van de standpunten van de verzekeringsartsen van het UWV met medische informatie te onderbouwen. Zij heeft tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat zij daarbij belemmeringen heeft ondervonden. De overgelegde medische informatie is door de verzekeringsarts b&b kenbaar betrokken bij de beoordeling van haar medische situatie. Daarmee is voldaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. Het UWV heeft voldoende zorgvuldig en inzichtelijk gemotiveerd dat deze informatie niet tot een ander oordeel leidt.
4.6
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres per 24 april 2019 wel arbeidsongeschikt is, maar niet als gevolg van de zwangerschap of bevalling zoals bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW. Het UWV heeft de ZW-uitkering van eiseres daarom terecht verlaagd naar 70% van haar dagloon.

Conclusie

5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 13 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.