3.6Eiser heeft tot slot gesteld dat hij niet enkel een financieel belang heeft bij de woningsplitsing. De verkoop van de woning is nodig om eisers gehandicapte echtgenote in geval van overlijden van eiser verzorgd te kunnen achterlaten in een woonproject.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan “Kom [plaatsnaam] 2018” geen regels bevat met toepassing waarvan in dit geval van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, en dat hetzelfde geldt voor het Bor. Omdat een wettelijke grondslag voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruiken in strijd met het bestemmingsplan” ontbreekt, kan niet worden toegekomen aan een belangenafweging, maar moet het college de aanvraag om een omgevingsvergunning afwijzen. Eisers stelling dat hij naast financiële belangen ook andere belangen heeft bij de woningsplitsing kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 8 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak (mede) te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, bepaalt -voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening slechts kan worden verleend:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold het bestemmingsplan “Kom [plaatsnaam] 2018”. De grond waarop de woning en de aanbouw zijn gerealiseerd hebben daarin de bestemming “Wonen”, met de bouwaanduiding “vrijstaand”.
Artikel 11.2.1 (“Toelaatbare bebouwing”) van de planregels bepaalt dat op deze gronden uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1 bedoelde bestemmingen mogen worden gebouwd:
a. woningen met dien verstande dat:1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.
Artikel 11.2.2 (“Woningen”) onder a van de planregels bepaalt dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' maximaal het aantal woningen mag worden gebouwd zoals met de aanduiding is weergegeven.
Op het moment van het indienen van de aanvraag en het nemen van het primaire besluit gold ter plaatse van de woning en de aanbouw bestemmingsplan “Bebouwde kom [plaatsnaam] 2005, 2e wijziging sportvelden”.
De grond waarop de woning en de aanbouw zijn gerealiseerd hadden daarin de bestemming “Wl 6”: woondoeleinden – lintbebouwing.
Artikel 7, onder 1 (“Doeleindenomschrijving”) van de voorschriften bepaalt dat de op de plankaart voor “Woondoeleinden” aangewezen gronden bestemd zijn voor de huisvesting van personen. Ter plaatse van de op de plankaart opgenomen subbestemmingen zijn de gronden bestemd voor:
Wl: maximaal twee aaneen gebouwde woningen (lintbebouwing)
Artikel 7, onder 3.1, van de voorschriften bepaalt dat met betrekking tot het bouwen van woningen de volgende bepalingen gelden:
a. de woningen – aan- en uitbouwen daarbij niet begrepen – mogen uitsluitend binnen
de op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd;
b. de woningen dienen met de voorgevel te worden gebouwd in de op de kaart aangegeven
voorgevelrooilijn, daar waar een dergelijke lijn op de plankaart is aangegeven.
Indien voor een bouwperceel twee voorgevelrooilijnen zijn bepaald, dienen zowel
de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd.