ECLI:NL:RBZWB:2020:2065
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering van een voorschot op een uitkering wegens betalingsonmacht in het kader van de Werkloosheidswet
Op 6 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het UWV van 18 maart 2020. Dit besluit weigerde een voorschot te betalen op een uitkering wegens betalingsonmacht in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Verzoeker, die ziek is en wiens echtgenote haar baan verliest, stelde dat hij door deze weigering niet in het levensonderhoud van zijn gezin kan voorzien. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om een zitting achterwege te laten. In de overwegingen werd vastgesteld dat verzoeker onvoldoende concrete informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, ondanks een verzoek van de griffier om dit te verduidelijken. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of verzoeker een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat verzoeker in een spoedeisend belang verkeerde. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. P. Oudkerk, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.