ECLI:NL:RBZWB:2020:2065

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5958 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een voorschot op een uitkering wegens betalingsonmacht in het kader van de Werkloosheidswet

Op 6 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het UWV van 18 maart 2020. Dit besluit weigerde een voorschot te betalen op een uitkering wegens betalingsonmacht in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Verzoeker, die ziek is en wiens echtgenote haar baan verliest, stelde dat hij door deze weigering niet in het levensonderhoud van zijn gezin kan voorzien. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om een zitting achterwege te laten. In de overwegingen werd vastgesteld dat verzoeker onvoldoende concrete informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, ondanks een verzoek van de griffier om dit te verduidelijken. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of verzoeker een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat verzoeker in een spoedeisend belang verkeerde. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. P. Oudkerk, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5958 WW VV

uitspraak van 6 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. P.E. Stam,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV, kantoor Venlo), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 18 maart 2020 (bestreden besluit) waarbij is geweigerd een voorschot te betalen op een uitkering wegens betalingsonmacht in het kader van de Werkloosheidswet (WW).
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft bij het UWV een uitkering wegens betalingsonmacht gevraagd omdat zijn werkgever [naam werkgever] te [vestigingsplaats werkgever] hem niet meer betaalt. Bij het bestreden besluit is geweigerd een voorschot op die uitkering te betalen.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij door de weigering een voorschot te betalen niet in het levensonderhoud van zijn gezin kan voorzien. Hij meent dat zijn bezwaarschrift een redelijke kans van slagen heeft. Er zijn bijzondere omstandigheden. Zo is verzoeker is ziek en verliest zijn echtgenote haar baan.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat het UWV voorschotten op een uitkering wegens betalingsonmacht verstrekt.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter staat eerst, ambtshalve, stil bij de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Omdat het verzoekschrift onvoldoende concrete informatie bevat over de financiële situatie van verzoeker en zijn gezin, heeft de griffier in een brief van 22 april 2020 aan verzoekers gemachtigde gevraagd om het spoedeisend belang toe te lichten. Onder meer is gevraagd om een overzicht van spaargelden en andere vermogensbestanddelen, met bewijsstukken. Daarbij is opgemerkt dat verzoeker, bij het uitblijven van een tijdige en volledige reactie, het risico loopt dat het verzoek om voorziening wordt afgewezen.
Verzoekers gemachtigde heeft in een brief van 30 april 2020 op de brief van de griffier gereageerd. Die brief en de bijlagen bij die brief bevatten echter geen informatie over (het ontbreken van) spaargelden of andere vermogensbestanddelen.
In verband met het ontbreken van informatie over de vermogenssituatie kan niet worden vastgesteld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
5, Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 6 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak
mee te ondertekenen.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.