ECLI:NL:RBZWB:2020:2058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5479 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting bedrijfspand op grond van APV en Awb

Op 1 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Waalwijk. Dit besluit, genomen op 16 maart 2020, beval de sluiting van een bedrijfspand voor de duur van zes maanden op basis van artikel 2:77c van de APV van Waalwijk, in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De sluiting was het gevolg van een controle op 28 november 2019, waarbij werd vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de handelsvoorraad in het bedrijfspand afkomstig was van diefstal.

Verzoekers, die eigenaar en verhuurder van het bedrijfspand zijn, stelden dat de sluiting hen zou schaden en hun goede naam zou aantasten. Ze voerden aan dat de huurrelatie met het bedrijf in het pand was beëindigd en dat het pand inmiddels aan een derde partij was verhuurd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekers niet voldoende spoedeisend belang hadden bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter benadrukte dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een dreigende financiële noodsituatie, wat verzoekers niet hadden aangetoond.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen grond was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze uitspraak werd gedaan door mr. G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5479 WET VV

uitspraak van 1 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers] , te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 16 maart 2020 (bestreden besluit), waarbij verzoekers op grond van artikel 2:77c, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV van Waalwijk in samenhang met artikel 5:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gelast om met ingang van 2 april 2020 het gedeelte van het pand aan [adres pand] te [plaats pand] dat in gebruik is bij het bedrijf [naam bedrijf] (hierna: het bedrijfspand) voor de duur van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Tijdens een controle op 28 november 2019 is door deskundigen van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit vastgesteld dat van de in het bedrijfspand aangetroffen motorblokken tenminste 56% afkomstig was van diefstal, met als gevolg dat een aanzienlijk deel van de handelsvoorraad die in het bedrijf aanwezig was ten tijde van de controle, van diefstal afkomstig was.
Dit heeft de burgemeester er toe gebracht om bij het bestreden besluit met toepassing van artikel 2:77c, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV de sluiting van het bedrijfspand te bevelen. Ingevolge artikel 2:77c, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV kan de burgemeester een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten, als daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoekers zijn eigenaar en verhuurder van het bedrijfspand. Zij hebben de spoedeisendheid van hun verzoek onderbouwd met de stelling dat sluiting tot gevolg heeft dat zij met een schadepost zullen worden opgezadeld, alsmede dat hun goede naam wordt aangetast. De huurrelatie met [naam bedrijf] is beëindigd en met ingang van 1 april 2020 is het bedrijfspand verhuurd aan een derde partij. Aan deze derde partij kan geen huurgenot verschaft worden indien het pand gesloten dient te worden, aldus verzoekers.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoekers hebben dit echter niet aangevoerd en daarmee ook niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat niet gebleken is dat verzoekers een voldoende spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.2
Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen grond voor dat oordeel.
5. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers tot het treffen van een voorlopige voorziening zal afwijzen. Gegeven dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 1 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.