ECLI:NL:RBZWB:2020:2056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 18_4294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

Op 4 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 mei 2018, waarin zijn recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 november 2016 op 36,81% had vastgesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2019 is gebleken dat er een nadere psychiatrische rapportage nodig was, waarna het UWV een nieuw onderzoek heeft laten uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig was en dat er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleefde. Na aanvullend onderzoek door psychiater Kaymaz, die concludeerde dat eiser kampt met sociale angstklachten en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 mei 2018 voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het UWV de motiveringsgebreken had hersteld. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4294 WIA

uitspraak van 4 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 mei 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Ter zitting is de procedure geschorst, waarbij de rechtbank in overeenstemming met partijen heeft bepaald dat door het UWV een nadere psychiatrische rapportage zal worden opgemaakt en dat vervolgens een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige vertaling zullen plaatsvinden. Op 10 oktober 2019 heeft de rechtbank de psychiatrische rapportage ontvangen. Op 24 oktober 2019 heeft de rechtbank het standpunt van het UWV vernomen en op 10 februari 2020 het standpunt van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 maart 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als slijper/schuurder van scheepsschroeven. Voor dat werk is hij per 5 februari 2010 uitgevallen vanwege rug- en knieklachten. Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het UWV geweigerd aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Vanuit de situatie dat eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich per 11 juli 2013 ziekgemeld in verband met (toegenomen) psychische klachten.
In het kader van de Eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft het UWV de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser beëindigd per 10 juli 2014. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Tijdens de daarop volgende beroepsfase heeft het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en de ZW-uitkering van eiser voortgezet.
Bij besluit van 21 december 2015 heeft het UWV aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend met ingang van 9 juli 2015 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,10%.
Op 13 november 2016 heeft eiser een verslechtering van zijn gezondheidssituatie aan het UWV doorgegeven. Het UWV heeft de belastbaarheid van eiser per die datum opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 28 februari 2017 (primair besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 23 februari 2017 aangepast naar 36,81%. Met ingang van 1 mei 2017 heeft dit gevolgen voor de hoogte van zijn uitkering.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 november 2016 heeft vastgesteld op 36,81%.
3. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft het volgende gerapporteerd. Als gevolg van een huidaandoening is eiser beperkingen gaan ontwikkelen in persoonlijk en sociaal functioneren. Voor de klachten gebruikt hij medicatie, maar hij krijgt geen behandeling. Omdat eiser aangeeft normaal actief te zijn, worden de eerder aangegeven psychische beperkingen onder het persoonlijk en sociaal functioneren niet geheel overgenomen. Er spelen geen locomotore aandoeningen, waardoor de beperkingen op dynamisch handelen en statische houdingen niet worden overgenomen. Er is ook geen sprake van een energetische beperking, waardoor de eerder gegeven duurbeperking niet wordt aangehouden. Eiser voldoet bovendien niet aan criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 januari 2017.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat hij de beperkingen ten aanzien van de psychische klachten (op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren) die in de door eiser overgelegde expertise van verzekeringsarts Van der Eijk zijn opgenomen, overneemt. Ook de informatie van de dermatoloog moet tot aanvullende beperkingen in de FML leiden. De informatie van i-psy is van na de datum in geding, maar hieruit valt wel af te leiden dat op termijn een verbetering van de belastbaarheid te verwachten valt. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de aangepaste FML van 15 mei 2018.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onduidelijk is waarop het UWV heeft gebaseerd dat er, ondanks dat hij een verslechtering van zijn gezondheidssituatie heeft doorgegeven, sprake zou zijn van een verbetering. Niet is gemotiveerd waarom een aantal beperkingen zijn weggevallen. Eiser verwijst naar de eerder ingediende rapportages van GZ-psycholoog Van Rijn en psychiater Eland, waarvan de conclusies nog steeds van toepassing zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapportage van GZ-psycholoog Van Rijn van 18 december 2018 overgelegd. In deze rapportage is onder meer opgenomen dat de diagnostiek en behandeling van eiser niet goed zijn verlopen. PTSS is niet onderkend, terwijl dit van jongs af aan speelt, een angststoornis is niet gezien en persoonlijkheidsproblematiek is niet onderzocht en behandeling daarbij is niet adequaat geweest en ten onrechte voortijdig gestopt. Van Rijn acht het zeer onwaarschijnlijk of zelfs onmogelijk dat er, gelet op de complexiteit en ernst van de klachten, bij eiser binnen twee jaar verbetering van zijn belastbaarheid te verwachten valt. Bij een verplichting van werk kan volgens Van Rijn een toename aan klachten en een terugval in functioneren worden verwacht.
4.3
De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat het UWV voorafgaand aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling geen actuele psychiatrische beoordeling heeft doen plaatsvinden. Het UWV heeft – naar aanleiding van de door eiser ingebrachte rapportage van psycholoog Van Rijn van 18 december 2018 – zelf ook aangegeven een nader psychiatrisch onderzoek noodzakelijk te achten om de belastbaarheid van eiser per 13 november 2016 goed in kaart te kunnen brengen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld alsnog een psychiatrisch onderzoek te laten uitvoeren en het UWV heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Partijen wilden aanvankelijk psychiater Eland inschakelen maar deze bleek inmiddels niet meer werkzaam te zijn als psychiater. Daarna hebben partijen in onderling overleg afgestemd de beoordeling door psychiater Kaymaz te laten verrichten. Partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de vraagstelling aan de psychiater.
Op 21 augustus 2019 heeft Kaymaz het rapport uitgebracht. In dit rapport concludeert de psychiater dat eiser kampt met sociale angstklachten en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Hiervan is al van jongs af aan sprake en eiser heeft altijd redelijk kunnen functioneren. Doordat hij zich heeft afgezonderd van zijn gezin en het maatschappelijk leven, zijn de klachten toegenomen. De therapieën die hij heeft gevolgd, hebben een averechts effect gehad. Volgens de psychiater zou eiser gebaat zijn bij activiteiten en een dagstructuur en zij acht eiser in staat om, met hulp van een reguliere GGZ, te herstellen en terug te komen op zijn oude niveau van functioneren. De psychiater ziet geen of te weinig aanwijzingen voor de aanwezigheid van agorafobie, PTSS, een dwangstoornis of smetvrees, een psychotische stoornis of een depressieve stoornis op datum in geding.
De verzekeringsarts b&b heeft dit rapport beoordeeld en vervolgens uitgebreid gemotiveerd dat dit rapport niet tot andere of meer beperkingen op datum in geding leidt. De beperkingen die voortvloeien uit de lichte sociale angststoornis en persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, afhankelijke en borderline kenmerken, waarvan op datum in geding sprake is, zijn volgens de verzekeringsarts b&b ruim voldoende verdisconteerd in de reeds opgestelde FML.
De rechtbank ziet geen gronden om hier anders over te oordelen. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk, consistent en de conclusies zijn ruim voldoende onderbouwd. Eiser heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die zouden moeten leiden tot de conclusie dat dat er gebreken kleven aan de totstandkoming van het rapport dan wel aan de inhoud ervan. De rechtbank is van oordeel dat het motiveringsgebrek dat aan het bestreden besluit kleefde, met deze onderbouwing door het UWV is hersteld.
Nu niet gebleken is dat in de FML van 15 mei 2018 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: schoonmaker interieur autobussen, treinen, trams, metro (Sbc-code 111135), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 februari 2017 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 mei 2018. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,81%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 november 2016 heeft vastgesteld op 36,81%
.
Het beroep dient evenwel gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, het UWV pas na het instellen van beroep de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft onderbouwd. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat het motiveringsgebrek met de aanvullende rapportage en de verzekeringsgeneeskundige beoordeling daarvan voldoende is hersteld. De functies zijn wel terecht aan de schatting ten grondslag gelegd en het bestreden besluit kan ook voor het overige de rechterlijke toetsing doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de (informele) bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 4 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.