Op 4 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 mei 2018, waarin zijn recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 november 2016 op 36,81% had vastgesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2019 is gebleken dat er een nadere psychiatrische rapportage nodig was, waarna het UWV een nieuw onderzoek heeft laten uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig was en dat er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleefde. Na aanvullend onderzoek door psychiater Kaymaz, die concludeerde dat eiser kampt met sociale angstklachten en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 mei 2018 voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het UWV de motiveringsgebreken had hersteld. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.