ECLI:NL:RBZWB:2020:2014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6583
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verzoek tot verwijdering persoonsgegevens op grond van de AVG

Op 1 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 oktober 2019, waarin zijn verzoek om verwijdering van persoonsgegevens op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het college had het bezwaarschrift van de eiser omgezet in een beroepschrift en dit naar de rechtbank gestuurd.

De rechtbank constateerde dat de eiser niet had voldaan aan de verplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaronder de betaling van griffierecht en de ondertekening van het beroepschrift. De eiser was herhaaldelijk gewezen op deze verplichtingen, maar had geen actie ondernomen om het verzuim te herstellen. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan, waarbij zij zich baseerde op verschillende artikelen uit de Awb die de voorwaarden voor ontvankelijkheid van een beroep regelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl, en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6583 AVG

uitspraak van 1 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 27 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 oktober 2019 (bestreden besluit) van het college inzake de niet‑ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verwijdering van zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Het college heeft het bezwaarschrift van 27 november 2019 aangemerkt als een beroepschrift en deze bij brief van 16 december 2019 doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 18 december 2019 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 20 januari 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiser is vervolgens medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Tevens is in de Awb de verplichting opgenomen om het beroepschrift te ondertekenen. De griffier heeft eiser bij brief van 24 december 2019 erop gewezen dat hij niet had voldaan aan deze verplichting en heeft daarbij eiser de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen de in de brief gestelde termijn van vier weken na verzending van de brief. Bij aangetekende brief van 29 januari 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. Eiser is vervolgens verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brief alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. Eiser is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht en een ondertekend beroepschrift niet (binnen de gestelde termijnen) zijn ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, 6:6, aanhef en onder a, 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 1 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.