ECLI:NL:RBZWB:2020:1956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5758 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen verval van een pand in Breda

Op 24 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoekster, eigenaresse van een pand aan een onbekend adres, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2020, waarin handhavend optreden werd geweigerd. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat de bouwkundige situatie van het pand slecht was en in strijd met de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Ze had een expertiserapport overgelegd van Bouwinspecteurs Nederland ter ondersteuning van haar verzoek.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een maatregel te treffen. De rechter stelde vast dat de gebreken aan het pand niet van dien aard waren dat er acuut instortingsgevaar bestond. Verweerder had aangegeven dat het pand tijdelijk wind- en waterdicht gemaakt kon worden door het plaatsen van een zeil, wat niet als een permanente oplossing werd gezien. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor verzoekster om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, aangezien het verzoek om handhaving niet urgent was.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5758 GEMWT VV

uitspraak van 24 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. T.D. Rijs
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2020 (bestreden besluit) inzake de weigering handhavend op te treden.
Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekster is eigenaresse van het pand aan de [adres] en zij heeft op 12 februari 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen de slechte
onderhoudssituatie van het pand. Volgens haar is de bouwkundige situatie van het pand
slecht. Het dak ontbreekt, balken zijn verrot en het pand is ongeschikt voor gebruik. Daarmee is de situatie van het pand in strijd met de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 en een aanvraag om omgevingsvergunning om het pand op te knappen is afgewezen. Daarom heeft verzoekster aan verweerder verzocht om op te treden tegen overtreding van bepalingen van het Bouwbesluit 2012 en de artikelen la en Ib van de Woningwet. Zij heeft dit verzoek ondersteund met een expertiserapport van Bouwinspecteurs Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen omdat de geconstateerde gebreken op dit moment niet van dien aard zijn dat er sprake is van acuut (instortings)gevaar. Het pand staat leeg en is onbewoond. Voorts sluit verweerder zich aan bij de conclusie van het door verzoekster overgelegde expertiserapport van Bouw-inspecteurs Nederland dat het pand grotendeels een dakafwerking mist en onderschrijft verweerder het advies om een dakafwerking te plaatsen teneinde verdere vervolgschade te voorkomen. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de dakafwerking niet permanent van aard hoeft te zijn en evenmin hoeft te bestaan uit ingrijpende constructieve wijzigingen aan het pand. Verweerder heeft verzoekster te kennen gegeven dat zij het pand ook wind en waterdicht kan maken door het tijdelijk (vergunningvrij) plaatsen van een zeil.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij verweerder bezwaar tegen het bestreden besluit aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing op dat bezwaar.
3.2
De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn standpunt dat met het tijdelijk plaatsen van een zeil het verdere verval van het pand kan worden voorkomen. Gelet voorts op het standpunt van verweerder dat geen sprake is van acuut (instortings)gevaar, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verzoekster in afwachting van een beslissing op haar bezwaarschrift een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door haar gevraagde voorlopige voorziening.
4. Het verzoek tot het treffen van die voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen. Gegeven deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.