ECLI:NL:RBZWB:2020:1946
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindigen zorgovereenkomst en verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context
Op 23 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een zorgaanbieder, een voorlopige voorziening vroeg tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit besluit, genomen op 18 februari 2020, hield in dat de mogelijkheid voor het inkopen van zorg bij verzoekster per 1 maart 2020 werd beëindigd. Verzoekster had op 13 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de brief van 20 februari 2020, waarin het college haar op de hoogte stelde van dit besluit. De voorzieningenrechter ontving op 23 maart 2020 de benodigde stukken van het college en stelde vragen aan beide partijen. Verzoekster stelde dat zij door de besluitvorming in financiële problemen verkeerde en dat er een dreigend faillissement op de loer lag. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond waren en wees deze af. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van de ingediende stukken.