ECLI:NL:RBZWB:2020:1928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

Op 23 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. I. van Medenbach de Rooij, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 28 januari 2019, waarin zijn uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd beëindigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 22 oktober 2019 geschorst om het UWV de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op vragen van de rechtbank. Na verschillende schriftelijke uitwisselingen heeft de rechtbank op 27 maart 2020 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de WIA-uitkering van eiser per 20 september 2018 heeft beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het UWV is aangenomen, met name in verband met zijn medische toestand, waaronder nek- en rugklachten en vermoeidheid. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV kritisch bekeken en geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name op het punt van de duurbelastbaarheid.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, omdat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag lagen, terecht waren geselecteerd. Eiser is uiteindelijk als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat betekent dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1242 WIA

uitspraak van 23 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr I. van Medenbach de Rooij,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 oktober 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger1] en [vertegenwoordiger2] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV de gelegenheid te bieden om schriftelijk te reageren op de door de rechtbank gestelde vragen. Op 20 november 2019 heeft het UWV de vragen van de rechtbank beantwoord. Op 16 december 2019 heeft eiser hierop gereageerd. Op verzoek van de rechtbank heeft het UWV op 24 januari 2020 gereageerd op de reactie van eiser van 16 december 2019.
De rechtbank heeft in een brief van 25 februari 2020 aangekondigd een nadere zitting achterwege te willen laten. Het UWV is daarmee akkoord gegaan. Eiser heeft daarop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Op 27 maart 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege nek- en rugklachten.
Het UWV heeft aan eiser een WIA-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van 35 tot 80% toegekend.
Bij besluit van 19 juli 2018 (primair besluit) heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd met ingang van 20 september 2018. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 20 september 2018.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien en onderzocht op het spreekuur van 11 juni 2018. Daarnaast heeft deze arts het dossier van eiser bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser een medisch behandeling heeft gehad en daarna weer redelijk is opgeknapt. Het is wel plausibel dat hij na die behandeling naast de reeds bekende beperkingen tevens beperkingen heeft in de duur van het zitten.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat hij in het dossier en de gegevens uit de bezwaarprocedure geen aanleiding ziet om het verzekerings-geneeskundig onderzoek dat door de verzekeringsarts werd verricht voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft eiser volgens de geldende richtlijnen onderzocht. De verzekeringsarts heeft namelijk het dossier bestudeerd, eiser tijdens het spreekuur onderzocht en ook is informatie van eisers behandelaars (radioloog en neuroloog) kenbaar in de beoordeling meegewogen. Op grond hiervan was voldoende duidelijkheid over de mogelijkheden tot functioneren.
Uit de medische informatie uit de bezwaarprocedure zijn geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen. De ingebrachte informatie geeft geen aanleiding om de door de verzekeringsarts aangegeven stoornissen en klachtencomplexen voor onjuist te houden. Dat eiser meent dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts is aangenomen, is volgens de verzekeringsarts b&b onvoldoende reden om verdergaande beperkingen aan te nemen. Beperkingen worden alleen geduid als deze geobjectiveerd kunnen worden, aan de klachtbeleving wordt geen doorslaggevende rol toegekend. Psychosociale omstandigheden, leeftijd, coping en affiniteit spelen in de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geen rol. Het bezwaarschrift geeft geen aanleiding de beperkingen, die naar aard en omvang passen bij de vastgestelde medisch stoornissen, voor onjuist dan wel onvolledig te houden. Er zijn geen stukken ingebracht van een arts die twijfel geven aan de vastgestelde beperkingen. De ervaren klachten en beperkingen leiden dus niet tot bijstelling van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 12 juni 2018.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de primaire verzekeringsarts niet heeft onderbouwd waarom geen urenbeperking wordt aangenomen. Eiser meent dat hij maar 4 uur per dag kan werken vanwege moeheid. Hij slaapt slechts 3 à 4 uur per nacht door pijn in zijn benen. Ook overdag krijgt hij na een paar uur last van zijn benen. Daardoor heeft hij overdag meer rust nodig. Daarom heeft hij in bezwaar aangevoerd dat hij een urenbeperking dient te krijgen. Desondanks heeft de verzekeringsarts b&b op geen enkele manier aandacht besteed aan de vraag of er een urenbeperking gehanteerd zou moeten worden. Volgens eiser is het bestreden besluit op dat punt onvoldoende gemotiveerd.
4.3
De verzekeringsarts b&b is in beroep alsnog ingegaan op de vraag of een urenbeperking aan de orde is. Volgens de verzekeringsarts b&b is er conform de Standaard Duurbelasting in arbeid (de Standaard) geen indicatie voor het aannemen van een medische urenbeperking. Naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b nader toegelicht waarom een urenbeperking niet aan de orde is. Daarbij is de verzekeringsarts b&b ingegaan op de vraag waarom het bij eiser geobjectiveerde restless legs syndroom, dat in de Standaard is vermeld als voorbeeld van ‘parasomnia’, heeft geleid tot beperkingen maar niet tot een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat in de situatie van eiser door neuroloog-somnoloog Dujardin progressieve klachten worden beschreven. Eiser heeft last van vermoeidheid en slaperigheid overdag. De klachten van de restless legs worden ook als ernstig gekwalificeerd. Toch wordt nog een cyclische slaapstructuur met een totale slaaptijd van 7.15 uur gezien. Verder blijken de klachten nogal te wisselen. Aangegeven wordt dat eiser rond 23.00 – 23.30 uur naar bed gaat. Dit heeft eiser ook aangegeven bij de primaire verzekeringsarts. Bij de primaire verzekeringsarts heeft hij tevens verteld soms al om 04.00 uur waker te worden maar ook wel om 07.00 uur. Uit het dagverhaal blijkt dat hij langer dan 4 uur actief kan zijn. ’s Middags slaapt hij vaak, maar in de ochtend is hij bezig en ook na het slapen in de middag verricht hij activiteiten. Als eiser om 04.00 uur ’s ochtends opstaat en ’s middag gaat slapen, betekent dit dat hij dan al 8 uur wakker/bezig is. Gezien de vastgestelde slaaptijd, de toch wat wisselende klachten en de gegevens uit het dagverhaal wordt uitgegaan van nog voldoende mogelijkheden tot recuperatie en wordt geen beperking in duurbelastbaarheid aangenomen.
4.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit pas in beroep voldoende is gemotiveerd door middel van de aanvullende rapportages van de verzekeringsarts b&b van 20 augustus 2019 en 8 november 2019. Zonder deze rapportages is onvoldoende duidelijk waarom geen beperking in duurbelastbaarheid is aangenomen. Dit betekent dat het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek zal worden vernietigd. De rechtbank zal bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek – met de aanvullende rapportages van 20 augustus 2019 en 8 november 2019 – op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder rug- en moeheidsklachten.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Met de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 8 november 2019 is voldoende gemotiveerd waarom geen beperking in duurbelastbaarheid is aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat (vermoeidheids)klachten die voortvloeien uit een (geobjectiveerd) restless legs syndroom op zich wel tot een urenbeperking kunnen leiden, maar in dit geval niet. De verzekeringsarts b&b heeft op grond van de door eiser verstrekte informatie kunnen aannemen dat een urenbeperking niet nodig was omdat de vermoeidheidsklachten van eiser toch wat wisselen, hij een cyclische slaapstructuur van 7.15 uur heeft en hij overdag langer dan vier uur actief kan zijn. Op grond daarvan heeft de verzekeringsarts b&b kunnen aannemen dat het niet nodig is een urenbeperking in de FML op te nemen om eiser voldoende mogelijkheden tot herstel te bieden.
Verder blijkt dat de verzekeringsartsen wisten dat eiser Oxycodon gebruikt. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 21 december 2018 blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij geen last heeft van bijwerkingen. Daarom behoefde de verzekeringsarts b&b geen beperking op dit punt aan te nemen.
Ook uit de door eiser overgelegde informatie afkomstig van het Centrum voor Slaapgeneeskunde, de Medinova kliniek Arnhem en orthopedisch chirurg Zonnenberg blijkt niet dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 12 juni 2018 zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: bestucker elektronica (Sbc-code 267050), operator assemblage medische disposables (Sbc-code 271130) en parkeerwachter (Sbc-code 342022).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat de functies bestucker (Sbc-code 267050) en operator assemblage (Sbc-code 271130) ten onrechte geschikt worden geacht.
5.3
Naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank is de arbeidsdeskundige b&b in de rapportage van 19 november 2019 tot de conclusie gekomen dat de functies met de Sbc-codes 267050 en 271130 niet kunnen worden gehandhaafd omdat de functies op de datum in geding onvoldoende actueel zijn. De eerder geduide functies servicemedewerker linnenverhuurbedrijf (Sbc-code 282102), medewerker voorbewerking facilitaire Dienstverlening Belastingen (Sbc-code 315132) en parkeerwachter (Sbc-code 342022) kunnen wel worden gehandhaafd.
5.4
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat deze voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 23 april 2018 en de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b van 5 november 2018 en van 7 maart 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij vanwege medicijngebruik niet in staat is de werkzaamheden in de geduide functie servicemedewerker linnenverhuurbedrijf (Sbc-code 282102) te verrichten, vloeit voort uit de opvatting dat de verzekeringsartsen in verband hiermee een extra beperking hadden moeten aannemen. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dus worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Nu pas voor het eerst in beroep een voldoende arbeidskundige grondslag is gegeven, is het beroep ook om deze reden gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen, gelet op het voorgaande, in stand blijven.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 september 2018 heeft vastgesteld op 34,47 %. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 20 september 2018.
7. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, het UWV pas in beroep de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht en het bestreden besluit van een voldoende arbeidskundige grondslag heeft voorzien. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat de functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.