Op 22 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [naam verzoekster], verzoekster, en de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder. De zaak betreft een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning met berging in Waalwijk voor de duur van drie maanden, opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 maart 2020, waarin de sluiting werd opgelegd. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van verzoekster een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de sluiting werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de uitspraak op het beroep van verzoekster.
De voorzieningenrechter overwoog dat door de uitbraak van het coronavirus het voor verzoekster van groot belang is om over eigen woonruimte te kunnen beschikken. Verweerder had in zijn besluit enkel algemeen overwogen dat verzoekster gebruik kon maken van de (nood)opvang van Traverse, maar dit werd als onvoldoende beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van verzoekster, vooral gezien de huidige omstandigheden van de coronamaatregelen. Er was geen concreet alternatief voorhanden voor verzoekster, waardoor het belang van haar eigen woonruimte zwaarder woog.
De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 262,50, en het betaalde griffierecht van € 178,-- aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.