ECLI:NL:RBZWB:2020:1912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
20/5620
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende sluiting woning op grond van Opiumwet

Op 22 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [naam verzoekster], verzoekster, en de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder. De zaak betreft een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning met berging in Waalwijk voor de duur van drie maanden, opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 maart 2020, waarin de sluiting werd opgelegd. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van verzoekster een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de sluiting werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de uitspraak op het beroep van verzoekster.

De voorzieningenrechter overwoog dat door de uitbraak van het coronavirus het voor verzoekster van groot belang is om over eigen woonruimte te kunnen beschikken. Verweerder had in zijn besluit enkel algemeen overwogen dat verzoekster gebruik kon maken van de (nood)opvang van Traverse, maar dit werd als onvoldoende beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van verzoekster, vooral gezien de huidige omstandigheden van de coronamaatregelen. Er was geen concreet alternatief voorhanden voor verzoekster, waardoor het belang van haar eigen woonruimte zwaarder woog.

De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 262,50, en het betaalde griffierecht van € 178,-- aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5620 VV

uitspraak van 22 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te Waalwijk , verzoekster,

gemachtigde: mr. R. el Bellaj
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Derdebelanghebbende: Stichting Casade , te Waalwijk .

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 maart 2020 (bestreden besluit) inzake de last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning met berging aan [adres verzoekster] in Waalwijk voor de duur van drie maanden. Deze zaak heeft nummer 20/5621 WET.
Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaak heeft nummer 20/5620 VV.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1
Bij het primaire besluit van 27 november 2019 heeft verweerder de woning en de berging gesloten omdat de politie op 30 september 2019 in de berging twee zwarte plastic zakken met in totaal 1.935 gram hennep heeft aangetroffen. Het verzoek om schorsing van het primaire besluit heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 23 december 2019 ingewilligd. De last tot sluiting van de woning en de berging is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarbij heeft de voorzieningenrechter, onder meer, overwogen dat in de berging een forse hoeveelheid hennep is aangetroffen en de woning met berging van verzoekster in een drugsgevoelige omgeving ligt, maar dat niet aannemelijk is dat verzoekster betrokken was bij de overtreding en dat het niet onmogelijk is om alleen de berging te sluiten.
2.2
Door de ongegrondverklaring van haar bezwaren is verzoekster gedwongen om uiterlijk 22 april a.s. haar woning te verlaten. Zij heeft aangegeven dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om vervangende woonruimte te vinden.
In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat als verzoekster geen onderdak kan
vinden bij familie of vrienden, zij zich kan wenden tot Traverse in Tilburg.
2.3
De voorzieningenrechter overweegt dat door de uitbraak van het coronavirus en de op dit moment van kracht zijnde beperkende maatregelen iedere Nederlander geacht wordt zoveel mogelijk thuis te blijven om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Onder deze omstandigheden is het dus van nog meer belang dan anders om over eigen woonruimte te kunnen beschikken. Verweerder heeft in het bestreden besluit alleen in het algemeen overwogen dat als verzoekster geen onderdak kan vinden bij familie of vrienden, zij gebruik kan maken van de (nood)opvang die Traverse biedt. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met de belangen van verzoekster. Aangenomen kan worden dat ook bij Traverse wordt voldaan aan de opgelegde beperkende maatregelen, maar dat neemt niet weg dat het risico van verdere verspreiding van het coronavirus beperkter is indien verzoekster in eigen woonruimte kan verblijven. Nu uit het bestreden besluit en uit de overige stukken niet blijkt dat er concreet specifiek voor verzoekster geschikte alternatieve woonruimte beschikbaar is, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen doorslaggevend gewicht te worden toegekend aan het belang van verzoekster om nog gedurende de periode dat in Nederland de hiervoor bedoelde beperkende maatregelen van kracht zijn in haar eigen woning te kunnen verblijven.
3. Dit betekent dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal worden ingewilligd. De begunstigingstermijn zal worden verlengd tot 6 weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank op het beroep van verzoekster met zaaknummer 20/5621 WET.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 27 november 2019 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van uitspraak van de rechtbank inzake 20/5621 WET;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 22 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.