ECLI:NL:RBZWB:2020:1910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
368917
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing en schorsing van openbare verkoop van een woning door een bank

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], dat de Bank, DE VOLKSBANK N.V., wordt verboden om hun woning openbaar te verkopen. De eisers stellen dat de beëindiging van de hypotheekovereenkomst en de opeising van de schuld door de Bank onterecht zijn, omdat zij geen valse inkomensgegevens hebben verstrekt en dat de Bank misbruik maakt van haar bevoegdheid. De Bank daarentegen betwist deze claims en stelt dat er voldoende gronden zijn voor de beëindiging van de relatie en de opeising van de schuld, onder andere vanwege het niet reageren op verzoeken om informatie en het niet meewerken aan taxaties.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers in verzuim zijn met de betaling van de vordering van de Bank en dat de Bank bevoegd is om haar recht van parate executie uit te oefenen. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid, omdat de Bank belang heeft bij een snelle verkoop van de woning, gezien de financiële situatie van de eisers en de verstrekte onjuiste informatie bij de hypotheekaanvraag. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van de Bank, die zijn vastgesteld op € 980,00.

Het vonnis is uitgesproken op 19 maart 2020 door mr. L.W. Louwerse en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/368917 / KG ZA 20-92
Vonnis in kort geding van 19 maart 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te Goes,
2.
[eiser sub 2],
wonende te Goes,
eisers,
advocaat mr. M. IJzelenberg te Goes,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V. h.o.d.n. BLG WONEN,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.E.G. Murris te Utrecht.
Eisers zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde zal worden aangeduid als de Bank.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de faxbrieven van de Bank aan de rechtbank van 4 maart 2020 met de producties 32 en 33;
  • de mondelinge behandeling en de ter gelegenheid daarvan van de zijde van [eisers] en
de Bank overgelegde pleitnotities.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Door ondertekening van een hypotheekofferte van 16 augustus 2016 is [eisers] een hypothecaire geldlening aangegaan. Bij de aanvraag heeft [eisers] een werkgeversverklaring, een loonstrook en een afschrift van zijn bankrekening overgelegd. De offerte vermeldt dat [eisers] ervoor in staat dat de door hem verstrekte gegevens juist en volledig zijn.
2.2.
Bij hypotheekakte van 1 september 2016 is ten behoeve van de Bank een hypotheekrecht gevestigd op de woning van [eisers]
2.3.
Op de tussen [eisers] en de Bank gesloten overeenkomst van geldlening zijn de Algemene Voorwaarden Hypotheken van 1 oktober 2010 – verder AVH – en de Algemene Bankvoorwaarden – verder ABV – van toepassing.
2.4.
Op grond van artikel 2 van de ABV heeft de klant een zorgplicht jegens de bank die onder meer inhoudt dat de klant geen misbruik mag maken van de hypothecaire geldlening. Artikel 27 van de ABV bepaalt dat indien [eisers] in verzuim is met de nakoming van enige verplichting, waaronder de schending van de zorgplicht ex artikel 2 van de ABV, de vorderingen van de Bank onmiddellijk opeisbaar zijn. Artikel 35 ABV bevat een discretionaire bevoegdheid van de Bank om de bancaire relatie te beëindigen.
2.5.
Artikel 14 van de AVH bepaalt dat de lening altijd en onmiddellijk en zonder voorafgaande aanmaning of ingebrekestelling kan worden opgeëist in onder meer de volgende gevallen:
- niet-tijdige betaling van het maandbedrag op de vervaldagen (art. 14 sub a AVH);
- beslag op een goed van de geldnemer (art.14 sub b AVH);
- een andere schuldeiser oefent enig recht van verhaal uit op het onderpand (art. 14
sub h AVH);
- de geldnemer handelt in strijd met enige wettelijke of contractuele verplichting (art. 14
sub n AVH);
- de geldnemer heeft voor of bij het aangaan van de lening zodanig onvoldoende of
onjuiste gegevens verstrekt dat de hypotheekbank bij kennis daarvan de lening niet of
niet op de overeengekomen voorwaarden zou hebben verstrekt (art. 14 sub o AVH).
2.6.
Artikel 16 AVH bepaalt dat [eisers] gehouden is volledige medewerking te verlenen aan taxatie van het onderpand.
2.7.
De afdeling Veiligheidszaken van de Bank heeft begin 2019 een onderzoek naar [eisers] ingesteld naar aanleiding van het vermoeden dat [eisers] bij het aangaan van de hypothecaire geldlening een vervalste loonstrook, werkgeversverklaring en bankafschrift heeft overgelegd. [eiser sub 1] heeft de naar aanleiding daarvan door de Bank bij brief van 13 maart 2019 gestelde vragen niet beantwoord, ook niet na daaraan tot twee maal toe te zijn herinnerd.
2.8.
Bij brief van 18 juni 2019 heeft de Bank [eisers] verzocht medewerking te verlenen aan het taxeren van zijn woning. [eisers] heeft daaraan geen medewerking verleend.
2.9.
Op 21 juni 2019 heeft Assurantie Adviesgroep Quatro, de voormalig werkgever van [eiser sub 1], conservatoir beslag doen leggen op de woning van [eisers] in verband met een vordering wegens het onttrekken van gelden door [eiser sub 1] aan haar.
2.10.
Bij brief van de Bank van 10 september 2019 heeft de Bank de hypothecaire geldlening opgezegd op grond van de toen bestaande betalingsachterstand en het aanleveren van vervalste facturen voor uitbetalingen vanuit het bouwdepot en de per die datum bestaande schuld van € 213.546,18 opgeëist. Bij e-mailbericht van 24 september 2019 heeft [eiser sub 1] betwist dat valse facturen zijn gebruikt. Bij e-mailbericht van 2 oktober 2019 heeft de Bank [eisers] meegedeeld dat de relatie niet is opgezegd in verband met valse facturen maar omdat [eisers] bij de aanvraag van de geldlening onjuiste inkomensgegevens had verstrekt.
2.11.
Bij brief van 7 januari 2020 heeft de Bank [eiser sub 1] meegedeeld dat zij de relatie met [eisers] beëindigt en de schuld opeist omdat [eisers] bij de aanvraag van de hypotheek vervalste inkomensgegevens heeft gegeven en zij de lening bij kennis van de juiste gegevens niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt. Daarnaast vermeldt de brief als reden voor de opeising van de schuld het door de voormalige werkgever van [eiser sub 1] gelegde conservatoir beslag. Verder is vermeld dat de Bank een notaris opdracht zal geven om de woning te veilen.
2.12.
De executoriale verkoop van de woning van [eisers] is bepaald op 9 april 2020.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – enigszins samengevat – primair, de Bank te verbieden om de woning in het openbaar te verkopen, althans, subsidiair, deze executoriale verkoop te schorsen tot er een onherroepelijk vonnis in de bodemprocedure zal zijn gewezen dan wel de executie te schorsen tot zes maanden na het wijzen van dit vonnis. Meer subsidiair vordert hij de veiling door te laten gaan onder de voorwaarde dat de opbrengst ten minste € 208.060,35 bedraagt en vordert hij veroordeling van de Bank in de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat, naar de voorzieningenrechter begrijpt, de opeising van de vordering van de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarnaast stelt hij dat de Bank misbruik maakt van haar bevoegdheid door in de onderhavige situatie haar recht van parate executie (onverkort) uit te oefenen. [eisers] heeft in dit verband aangevoerd dat de gronden waarop de Bank de relatie heeft beëindigd en de schuld heeft opgeëist niet voldoende en/of onjuist zijn. Hij stelt dat hij geen valse inkomensgegevens heeft verstrekt en het gelegde conservatoir beslag ten onrechte is gelegd. Daarnaast stelt hij dat hij er belang bij heeft dat de woning onderhands wordt verkocht omdat dit zal leiden tot een hogere verkoopprijs en dat [eisers] en het gezin waartoe drie kinderen behoren, bij een openbare verkoop op straat zullen komen te staan omdat zij niet zo snel een andere woning zullen kunnen vinden.
3.3.
De Bank voert verweer. Zij betwist dat er geen gronden waren voor de beëindiging van de relatie en de opeising van de schuld en bestrijdt dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Daarnaast betwist zij dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] heeft gelet op de voorgenomen verkoop van zijn woning een spoedeisend belang bij een voorziening.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] verklaard dat hij bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst wist dat hij een vervalste werkgeversverklaring, loonstrook en bankafschrift aan BLG ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast staat vast dat de voormalig werkgever van [eiser sub 1] conservatoir beslag heeft gelegd op de woning. Voorts heeft [eisers] erkend dat hij niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de bank om informatie omtrent de juistheid van de bij de hypotheekaanvraag verstrekte gegevens en is ook onbestreden gebleven dat [eisers], desgevraagd, medio 2019, geen medewerking heeft verleend aan de taxatie van het onderpand. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst, zoals hiervoor is weergegeven, was de Bank daarom bevoegd om de relatie met [eisers] te beëindigen en de vordering ineens op te eisen. [eisers] heeft onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat [eiser sub 2], zoals [eisers] stellen, niet op de hoogte was van de valse inkomensgegevens doet daar – waar daar verder ook van zij – niet aan af, reeds omdat jegens haar wel de andere gronden voor opzegging gelden. Bovendien heeft ook zij door de ondertekening van de offerte verklaard dat zij instaat voor de juistheid van de inkomensgegevens.
4.3.
Nu [eisers] in verzuim is met betaling van de vordering van de Bank, is de Bank in beginsel bevoegd om haar recht van parate executie uit te oefenen. Dit is slechts anders, in die zin dat de Bank haar bevoegdheid niet kan inroepen, voor zover zij deze misbruikt (artikel 3:13 lid 1 BW). Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW).
4.4.
De Bank heeft aangevoerd er belang bij te hebben dat de woning zo snel mogelijk openbaar wordt verkocht. Zij stelt in dit verband dat zij de geldleningsovereenkomst niet zou zijn aangegaan indien zij op de hoogte zou zijn geweest van de juiste inkomensgegevens van [eisers], dat [eisers] in het verleden achterstanden in de betaling heeft opgelopen en dat [eiser sub 1] op dit moment geen werk heeft, zodat het in de lijn der verwachting ligt dat [eisers] zijn betalingsverplichtingen ook in de toekomst niet zal nakomen. Voor wat betreft de onderhandse verkoop van de woning heeft de Bank aangevoerd dat zij het vertrouwen in [eisers] volledig is verloren. [eisers] heeft de Bank bij de aanvraag vervalste informatie verstrekt, hij heeft in het verleden laten zien niet bereid te zijn mee te werken aan taxaties en het geven van informatie over de inkomensgegevens en heeft in het kader van deze procedure slechts onterechte verwijten aan de Bank gemaakt. Zij wijst erop dat het langer laten voortduren van de bancaire relatie met [eisers] gepaard zal gaan met aanzienlijke kosten voor de Bank.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen onevenredigheid bestaat tussen de hiervoor genoemde belangen van de Bank en de door [eisers] gestelde belangen, te meer nu [eisers] al meer dan een jaar weet dat de overeenkomst van geldlening kan worden aangetast wegens door hem verstrekte onjuiste inkomensgegevens en de Bank ruime opzegtermijnen heeft gehanteerd. Het beroep op misbruik van bevoegdheid faalt.
4.6.
De vorderingen van [eisers] dienen te worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot heden aan de zijde van de Bank begroot op een bedrag van € 980,00 ter zake van salaris advocaat.
4.7.
De voorzieningenrechter zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot heden aan de zijde van de Bank begroot op € 980,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
MdB