ECLI:NL:RBZWB:2020:1831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2468
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel genoten verlofuren door korpschef na ontslag van politieambtenaar

In deze zaak heeft eiser, een politieambtenaar, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie inzake de terugvordering van een bedrag van € 1.035,72 netto. Dit bedrag was teruggevorderd naar aanleiding van een afrekening bij zijn uitdiensttreding na 45 jaar dienst. Eiser had op 1 september 2018 eervol ontslag gekregen, maar had in oktober 2018 een te hoge opname van verlofuren gehad, wat leidde tot de vordering van de korpschef. Tijdens de zitting op 8 oktober 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij niet goed was geïnformeerd over zijn verlofuren en dat hij niet in staat was geweest om zijn urentekort te compenseren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef op goede gronden tot de terugvordering is overgegaan. Eiser had moeten weten dat het verlof dat hem aan het begin van het kalenderjaar was toegekend, het verlof voor het gehele jaar betrof. De rechtbank oordeelde dat eiser verantwoordelijk was voor het bijhouden van zijn gewerkte uren en verlofuren in het BVCM-systeem, en dat hij op de hoogte had kunnen zijn van zijn verlofbalans. De rechtbank concludeerde dat de korpschef zich niet als een slecht werkgever had gedragen en dat de terugvordering van het bedrag gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 15 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2468 AW

uitspraak van 15 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

de korpschef van politie, de korpschef.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 april 2019, verzonden 25 april 2019 (bestreden besluit) van de korpschef inzake het terugvorderen van een bedrag van € 1.035,72 netto naar aanleiding van de afrekening bij uitdiensttreding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 oktober 2019. Eiser is verschenen, De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.P.M. Brouwers. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Op 13 februari 2020 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten

1. Nadat eiser 45 jaar bij de Nationale Politie heeft gewerkt, is hem bij besluit van 8 augustus 2018 met ingang van 1 september 2018 eervol ontslag verleend. In de maand oktober 2018 heeft de afrekening plaatsgevonden vanuit het Basisvoorziening Capaciteitsmanagement (BVCM)-systeem. Hieruit bleek dat eiser op 1 september 2018 te veel verlofuren had opgenomen. Verder had eiser een tekort van jaarwerkplanuren. De uren zijn in het salarissysteem verwerkt, hetgeen heeft geleid tot een vordering tot een terugbetaling van een aantal uren.
Bij besluit van 17 oktober 2018 (primair besluit) heeft de korpschef een bedrag van
€ 1.035,72 netto van eiser teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft hij op 27 november 2018 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunten partijen
2. Eiser stelt dat de korpschef zich niet als een goed werkgever heeft gedragen. Er is een misverstand ontstaan doordat eiser er bij het opnemen van de verlofuren geen rekening mee had gehouden dat hij niet aan het eind van het kalenderjaar maar per 1 september 2018 uit dienst zou gaan. Eiser stelt dat hij nooit door de afdeling HRM is geïnformeerd over de stand van zaken en hoe om te gaan met verlofopname. Ook in de ontslagbrief van 8 augustus 2018 is hij niet geïnformeerd over een urentekort. Eiser wijst erop dat hij zijn ontslag reeds op 12 juni 2018 heeft ingediend, maar pas op 1 augustus 2018 een herberekening van de verlofuren heeft plaatsgevonden, waardoor hij geen mogelijkheid meer heeft gehad om zijn urentekort te compenseren. Eiser is bereid alsnog een tegenprestatie in arbeid te leveren om de vordering te compenseren.
Na de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld om de door zijn direct leidinggevende gefiatteerde verlofkaart over 2018 te overleggen. Eiser heeft bij de afdeling planning navraag gedaan om helderheid te krijgen over de status van de verlofkaart over 2018. Eiser wijst erop dat in het overzicht de volgende mutatie is vermeld: ‘01/08/2018 Af 63:36 Correctie Basisverlof’. Deze mutatie is verricht door de afdeling HRM en wordt automatisch verwerkt vanuit het BVCM-systeem. Van deze mutatie is geen melding gemaakt of bericht gegeven aan eiser of diens leidinggevende. De aanpassing werd volgens eiser ook niet zichtbaar op het scherm waarop dagelijks de gewerkte uren werden geregistreerd.
3. De korpschef heeft aangegeven en door eiser wordt niet weersproken dat binnen de politie geruime tijd wordt gewerkt met het BVCM-systeem. Van een medewerker wordt verantwoordelijkheid verwacht om adequaat de gewerkte uren en verlofuren in het systeem te noteren. Een medewerker heeft dan altijd inzicht in zijn uren- en verlofbalans. Volgens de korpschef wordt in het begin van een kalenderjaar verlofuren over het gehele jaar toegekend in het BVCM-systeem. Eiser kon meteen op 1 januari 2018 in het BVCM-systeem zien hoeveel verlofuren hij in 2018 had.
Eiser is per 1 september 2018 uit dienst getreden. Dat dit gevolgen zou hebben voor zijn verlofuren over 2018, in die zin dat eiser over 2018 naar rato minder verlofuren zou hebben, had eiser volgens de korpschef kunnen en moeten weten, te meer daar hij reeds in juni 2018 zijn pensioenaanvraag heeft ingediend.
De korpschef heeft in de aanvullende reactie van 20 november 2019 gewezen op de intranetpagina bij vakantieverlof en de Beleidsregel vakantieverlof. De korpschef heeft aangegeven dat de herberekening van het verlof reeds op 1 augustus 2018 heeft plaatsgevonden en op die datum zichtbaar is geworden voor eiser.
De korpschef heeft contact met de HR Administratie opgenomen. Uit dit contact blijkt dat eiser op de verlofkaart in het BVCM-systeem de correctie op 1 augustus 2018 had kunnen zien. De korpschef is niet bekend met een andere urenregistratie die door het bevoegd gezag zou zijn getekend.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 26, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt, indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, hem voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.
Op grond van artikel 26, tweede lid, van het Barp is, indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat hij teveel vakantie heeft genoten, de ambtenaar voor ieder uur teveel genoten vakantie een bedrag schuldig ten bedrage van het salaris per uur dat de hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.
Beoordeling
5. Aan de orde is de vraag of de korpschef op goede gronden tot terugvordering van een bedrag van € 1.035,72 over heeft kunnen gaan in verband met de afrekening per einde dienstverband.
5.1
De rechtbank stelt vast dat binnen de politie wordt gewerkt met het BVCM-systeem, waarin een verlofoverzicht is opgenomen. De korpschef mag op de gronden die de korpschef heeft gesteld de medewerker verantwoordelijk houden voor het correct bijhouden van de gewerkte uren en verlofuren in het systeem.
De korpschef heeft met een uitdraai van de verlofkaart en de toelichting van de medewerker van de HR-administratie naar het oorddeel van de rechtbank genoegzaam toegelicht dat een medewerker altijd inzicht in zijn uren- en verlofbalans op de verlofkaart. Eiser had de correctie op 1 augustus 2018 kunnen zien. Dat er, zoals eiser stelt, een andere door zijn directe chef gefiatteerde verlofkaart over het jaar 2018 zou zijn, is niet gebleken. Eiser heeft immers de door hem bedoelde verlofkaart, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet ingezonden.
5.2
Eiser stelt dat hij zijn ontslag reeds op 12 juni 2018 heeft ingediend, maar pas op 1 augustus 2018 een herberekening van de verlofuren heeft plaatsgevonden, waardoor hij geen mogelijkheid meer heeft gehad om zijn urentekort te compenseren. De korpschef zou zich volgens eiser hierdoor niet als een goed werkgever hebben gedragen.
De rechtbank overweegt dat eiser had moeten weten dat het verlof dat hem aan het begin van het kalenderjaar werd toegekend, het verlof voor het gehele jaar zou zijn. De korpschef heeft er terecht op gewezen dat eiser via de intranetpagina bij ‘vakantieverlof’ en de ‘Beleidsregel vakantieverlof’ had kunnen vernemen dat het vakantieverlof op 1 januari van elk jaar wordt toegekend en dat bij een wijziging in de diensttijd in de loop van het kalenderjaar, de verlofaanspraak opnieuw wordt vastgesteld. Eiser had er dan ook voorafgaand aan het indienen van het ontslagverzoek rekening mee kunnen houden dat hij, door het ontslag per 1 september 2018, in 2018 naar rato minder verlofuren zou hebben.
De rechtbank ziet niet in dat de korpschef zich niet als een goed werkgever zou hebben gedragen. Eiser had immers kunnen weten dat bij uitdiensttreding een afrekening van verlofuren zou plaatsvinden.
5.3
De korpschef heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser bij zijn ontslag te veel vakantie heeft genoten. Eiser is op grond van het bepaalde in artikel 26, tweede lid, van het Barp voor ieder uur teveel genoten vakantie een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur dat hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot. De hoogte van de terugvordering is niet in geschil. Dat betekent dat de korpschef op goede gronden tot terugvordering van een bedrag van € 1.035,72 over heeft kunnen gaan in verband met de afrekening per einde dienstverband.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 15 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.