ECLI:NL:RBZWB:2020:1794

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
AWB 20_4853
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag tot aanwijzing als opleidingsinstelling voor gezondheidszorgpsychologen

Op 14 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [naam eiseres] B.V. en de minister voor Medische Zorg en Sport. Eiseres had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar herziene aanvraag tot aanwijzing als opleidingsinstelling voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 1 augustus 2018 een aanvraag had ingediend, die op 31 juli 2019 door de minister was afgewezen. Eiseres heeft vervolgens op 6 november 2019 een nieuwe aanvraag ingediend. De minister heeft op 19 december 2019 aangegeven dat er advies zou worden gevraagd aan de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPT). Eiseres heeft zich verzet tegen deze inschakeling en heeft de minister verzocht om binnen vier weken te beslissen. De minister heeft echter de ingebrekestelling afgewezen, omdat de beslistermijn tijdig was verlengd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen wettelijke termijn is voor het nemen van een besluit op de aanvraag tot aanwijzing als opleidingsinstelling. De minister moet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag beslissen, tenzij hij meer tijd nodig heeft. De rechtbank concludeert dat de minister op 19 februari 2020 niet in gebreke was, omdat hij tijdig had aangegeven meer tijd nodig te hebben voor het advies. Daarom is het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of het vaststellen van een dwangsom. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer BRE 20/4853 WET

uitspraak van 14 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres, gemachtigde: mr. K.J. Breedijk,

en
de minister voor Medische Zorg en Sport, gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van de minister op de herziene aanvraag tot aanwijzing als opleidingsinstelling voor het verzorgen van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Awb.
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

Feiten
Eiseres heeft op 1 augustus 2018 aan de minister gevraagd om haar aan te wijzen als opleidingsinstelling voor het verzorgen van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.
Op 31 juli 2019 heeft de minister de aanvraag afgewezen. Op 21 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep – voor zover hier van belang – ongegrond verklaard [1] .
Op 6 november 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend.
Op 19 december 2019 heeft de minister laten weten dat aan de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPT) is gevraagd om binnen vier maanden advies uit te brengen over de aanvraag. Na ontvangst van het advies zal de minister binnen zes weken een besluit nemen.
Bij brief van 13 januari 2020 heeft eiseres zich verzet tegen de inschakeling van FGzPT als adviseur. Eiseres stelt dat de minister in gebreke is gebleven op het verzoek te beslissen en heeft de minister verzocht dit alsnog binnen vier weken te doen.
Bij brief van 6 februari 2020 wijst de minister de ingebrekestelling af omdat de beslistermijn tijdig is verlengd.
Bij brief van 18 februari 2020 geeft de minister nogmaals aan de aanvraag van eiseres voor advies aan FGzPT te willen voorleggen. De minister verzoekt eiseres om aan te geven of zij wenst mee te werken aan een visitatie door FGzPT en kondigt aan dat de termijnen uit de brief van 19 december 2019 zullen opschuiven met de sindsdien verstreken tijd tot de datum waarop de reactie van eiseres op deze brief is ontvangen.
Op 19 februari 2020 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Op 9 maart 2020 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
Juridisch kader
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld [2] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en 2 weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen [3] .
De rechtbank stelt vast dat er geen bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn is, waarbinnen op een aanvraag om aanwijzing als opleidingsinstelling tot gezondheidspsycholoog moet worden beslist [4] . De minister dient dus binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag te beslissen, tenzij de minister binnen die termijn van 8 weken heeft laten weten meer tijd nodig te hebben, waarbij een redelijke termijn moet worden genoemd [5] .
Beslistermijn
De aanvraag is gedateerd op 22 oktober 2019 en op 6 november 2019 door de raadsman van eiseres per mail ingediend. De termijn van 8 weken loopt dus tot en met 31 december 2019. Op 19 december 2019 heeft de minister aan eiseres laten weten meer tijd nodig te hebben.
De rechtbank stelt vast dat deze mededeling tijdig is gedaan.
De minister noemt een termijn van 4 maanden voor een advies van FGzPT en daarna nog
6 weken om een besluit te nemen. De termijnen gaan lopen zodra eiseres heeft aangegeven of zij meewerkt aan het onderzoek door FGzPT. Eiseres heeft de minister nog niet bericht of zij medewerking verleent of niet.
De rechtbank acht de door de minister voorgestelde termijnen redelijk.
Dit betekent dat de minister op 19 februari 2020 niet in gebreke was tijdig een beslissing te nemen op het verzoek van eiseres.
Conclusie
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling dan wel het vaststellen van een dwangsom bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 14 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Voetnoten

1.uitspraak van deze rechtbank in de zaak met zaaknummer BRE 19/2148 WET
2.artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
3.artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
4.artikel 4:13, eerste lid, van de Awb
5.artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, gelezen in combinatie met artikel 4:14, derde lid, van de Awb