ECLI:NL:RBZWB:2020:1768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18_4335
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering door het UWV en de rol van deskundigen in de medische beoordeling

Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep had ingesteld tegen de weigering van een WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op 23 mei 2018 een besluit had genomen waarin de uitkering was geweigerd, en dat het onderzoek ter zitting op 8 februari 2019 had plaatsgevonden. Tijdens dit onderzoek zijn verschillende deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van de eiser te beoordelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts van het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van de eiser, die onder andere voortvloeien uit een lichte tot matig ernstige verstandelijke beperking. De rechtbank heeft de bevindingen van de onafhankelijke deskundige H.M.Th. Offermans gevolgd, die aanvullende beperkingen had vastgesteld voor de eiser. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte en heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard. Het UWV moet nu een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4335 WIA

uitspraak van 15 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 mei 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 8 februari 2019. Eiser was daarbij aanwezig, vergezeld door zijn vader en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Reitsma.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om een deskundige in te schakelen. Daarbij is bepaald dat er eerst nog een schriftelijke ronde zal plaatsvinden. Eiser heeft het rapport van orthopedagoog drs. L.C.H.M. Merkelbach uit 1995 overgelegd en het UWV heeft daarop met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat verzekeringsarts H.M.Th. Offermans als deskundige onderzoek zal verrichten. Deze heeft op 20 september 2019 schriftelijk verslag uitgebracht. Partijen hebben op dit verslag gereageerd.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij nog op een zitting willen worden gehoord.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 4 maart 2020 gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als verkoper bij de [naam bedrijf] voor 32 uur. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychische en vermoeidheidsklachten.
Bij besluit van 23 mei 2017 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 26 maart 2013 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b, ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 26 maart 2013.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft eiser (vergezeld door zijn vader) gezien op de hoorzitting en heeft daarbij psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van neuroloog Korf van 19 oktober 2017. Ook heeft de verzekeringsarts b&b informatie opgevraagd bij neuroloog Ligthart. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat uit het bezwaarschrift, de hoorzitting, de informatie van de neuroloog en het neuropsychologisch onderzoek, geen nieuwe aanknopingspunten naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Uit het onderzoek van Ligthart blijkt, zoals eigenlijk ook de neuroloog al aangaf, dat er geen sprake is van NAH. Er is sprake van licht-matige verstandelijke beperkingen en daarmee is rekening gehouden bij het vaststellen van eisers belastbaarheid. Eiser heeft aangegeven dat hij niet tegelijkertijd groenten /aardappelen/vlees (= verdelen van de aandacht) kan bereiden, maar uit de brief van collega Brinkhuis blijkt dat de concentratie goed is en dat praktische handelingen hem goed afgaan. Verder heeft eiser een rijbewijs gehaald (= verdelen van aandacht). Uit het huidige neuropsychologisch onderzoek blijkt dat de sociale emotionele ontwikkeling (SEO) aanzienlijk lager ligt dan zijn kalenderleeftijd. Eiser presenteert zich in het onderzoek als een 15/16 jarige. Dat is een nieuw gegeven waardoor eiser zwaarder beperkt geacht dien te worden in sociaal functioneren. Eiser dient tevens beperkt geacht te worden ten aanzien van samenwerken, contacten met klanten en/of patiënten. Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt is er geen reden voor het stellen van een urenbeperking buiten de reeds gestelde beperkingen. Wanneer eiser werkt in passende arbeid, rekening houdende met zijn (psychische) beperkingen, is er geen reden te veronderstellen dat eiser dit niet gedurende 8 uur per dag kan volhouden. Er is geen sprake van medisch voorgeschreven behandelingen die maken dat eiser een substantieel deel van de dag niet beschikbaar is voor arbeid. Er is geen sprake van energetische beperkingen (bijvoorbeeld ernstige hart- of longproblematiek) of van een preventieve beperkingen (bijvoorbeeld recidiverende psychoses). De verzekeringsarts b&b heeft de (gewijzigde) belastbaarheid neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 april 2018.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn
beperkingen door het UWV zijn onderschat. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met zijn niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en de daarmee gepaard gaande vermoeidheidsklachten en concentratie- en geheugenproblematiek. Eerder hebben verzekeringsartsen het bestaan van NAH wel aangenomen, echter zonder de daarbij behorende beperkingen zoals vermoeidheid, agressie en vatbaarheid voor prikkels te onderkennen. Dat eiser deze klachten heeft, blijkt bijvoorbeeld uit de rapportages van Brinkhuis en Ligthart, waarin melding is gemaakt van vermoeidheid gedurende het onderzoek. Wanneer eiser vermoeit raakt, ervaart hij problemen met betrekking tot het vasthouden en verdelen van de aandacht. Eiser meent dat door de NAH sprake is van een medische urenbeperking, conform de standaard duurbelasting in arbeid. Eiser heeft zijn beroepschrift onderbouwd met een brief van neuroloog E.S.C. Korf van 1 juni 2018 en een advies van het hersenletselteam van 3 juli 2018. Hij heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen.
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de door eiser ingebrachte medische informatie van Korf en van het hersenletselteam, geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt te herzien. Korf geeft aan dat hij geen definitieve uitspraak kan doen over de vraag of de cognitieve beperkingen veroorzaakt zijn door de val toen eiser twee dagen oud was. Ook op 19 oktober 2017 gaf Korf eigenlijk al aan dat er geen sprake was van NAH maar van verstandelijke beperkingen. Verder heeft de verzekeringsarts b&b benadrukt dat de diagnose bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet zo belangrijk is, omdat het gaat om de mogelijkheden die eiser heeft. Ten aanzien van de door eiser ingebrachte rapportage van het hersenletselteam, rapporteert de verzekeringsarts b&b dat daarin gesteld wordt dat er ernstige schade is opgetreden op zeer jonge leeftijd. [naam medewerkster team] van het hersenletselteam kan/mag dit niet stellen want zij is volgens de verzekeringsarts b&b geen arts. Uit de gegevens van meerdere neurologen blijkt dat er geen ernstige blijvende schade is ontstaan na de val op zeer jonge leeftijd. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zoals neergelegd in de FML van 3 april 2018 blijven ongewijzigd.
4.4
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft eiser een onderzoek van orthopedagoog drs. L.C.H.M. Merkelbach van 17 maart 1995 overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft in reactie van 22 februari 2019 geconcludeerd dat deze informatie en de ter zitting overgelegde pleitnota geen aanleiding geven het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Dat er sprake is van licht verstandelijke beperking, zoals Merkelbach toentertijd heeft vastgesteld, is meegewogen. Ook collega Ligthart vond met name geheugenproblemen en een achterstand in sociaal emotioneel functioneren. Uit het rapport van Merkelbach blijkt niet dat er sprake is van NAH. Verder acht eiser zich op vrijwel alle punten van de FML aanvullend beperkt, maar eisers gemachtigde is geen arts en hij kan/mag geen FML opstellen. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom zij geen reden ziet voor de door eiser geclaimde aanvullende beperkingen.
4.5
Vervolgens heeft de rechtbank onafhankelijk verzekeringsarts H.M.Th. Offermans
ingeschakeld. Deze heeft op 20 september 2019 een rapport uitgebracht. Het is Offermans niet duidelijk in hoeverre eisers lichte tot matig ernstige verstandelijke beperking het gevolg is van NAH. De conclusies hieromtrent van de afzonderlijke onderzoekers zijn niet eensluidend. Het uitgebreide onderzoek door klinisch neuropsycholoog Ligthart leverde geen aanwijzingen op voor NAH. Los van de vraag of er al dan niet sprake is van NAH bieden de bevindingen van Ligthart, in combinatie met de overige beschikbare rapportages en de eigen onderzoekbevindingen, een bruikbare basis voor het inschatten van eisers persoonlijke en sociale functioneringsmogelijkheden. Offermans ziet geen aanleiding aan te nemen dat eisers gezondheidstoestand op 26 maart 2013 wezenlijk verschilde van zijn huidige toestand. Offermans kan niet volledig instemmen met de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts b&b van het UWV. In de laatstelijk door verzekeringsarts b&b Van Hooff aangepaste FML wordt zijn inziens onvoldoende rekening gehouden met de door Ligthart gerapporteerde bevindingen over eisers trage informatieverwerking, zijn beperkte mogelijkheden tot het aanleren en onthouden van nieuwe informatie en zijn overprikkelbaarheid. Tevens blijkt uit dossierinformatie en uit zijn eigen onderzoek dat eiser is aangewezen op externe ondersteuning/aansturing. Offermans acht daarom de volgende aanvullende beperkingen aan de orde: eiser is aangewezen op volledig voorgestructureerd werk (aspect 1.9.1); eiser is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd (aspect 1.9.3); en blootstelling aan hoog geluidsniveau dient te worden vermeden (aspect 3.7). Indien met deze aanvullende beperkingen rekening wordt gehouden is er zijns inziens geen aanleiding voor een urenbeperking. Offermans acht de geduide functies niet passend.
4.6
Het UWV heeft het deskundigenbericht voorgelegd aan verzekeringsarts b&b
T.J.A. Boel (Boel). Deze concludeerde dat het deskundigenrapport geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen. Hij deelt het standpunt dat eiser aangewezen zou zijn op volledig voorgestructureerd werk, niet. De indicatie daarvoor ontbreekt zijns inziens, omdat er geen sprake is van ernstige geheugenfunctiestoornissen of een uitgesproken verstandelijke beperking. Bovendien is eiser de eerste keer geslaagd voor zijn rijexamen en reed hij auto zonder problemen. Het zelfstandig beheersen van de verkeerssituatie kan de verzekeringsarts b& niet koppelen aan de voorgestelde zware beperking op aspect 1.9.1. Ook de stelling dat eiser is aangewezen op werk onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding volgt de verzekeringsarts b&b niet. Hij ziet niet het verband tussen de door Offermans aangehaalde trage informatieverwerking, beperkte mogelijkheden tot het aanleren en onthouden van nieuwe informatie en overprikkelbaarheid en de noodzaak tot rechtstreeks toezicht. Hij vermoedt dat intensieve begeleiding zelfs problemen zou kunnen uitlokken gelet op de beperkingen in conflicthantering en samenwerken. Dat blootstelling aan een hoog geluidsniveau dient te worden vermeden is zijns inziens evident, de wetgeving rond arbeid laat blootstelling aan een hoog geluidsniveau niet toe.
4.7
Eiser heeft in reactie te kennen gegeven zich in het deskundigenbericht van
Offermans te kunnen vinden. Wel meent hij dat aanvullend een urenbeperking aan de orde zou moeten zijn.
4.8.1
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke,
door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De rechtbank deelt de door het UWV geuite kritiek op het deskundigenrapport niet en overweegt daartoe als volgt.
4.8.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Offermans voldoende gemotiveerd waarom hij tot de conclusie komt dat eiser is aangewezen op volledig voorgestructureerd werk. Dat Offermans ‘vrij gratuit’ zou hebben gesteld dat eisers toestand in 2019 hetzelfde was als in 2013 en als in 2011, zoals Boel tegenwerpt, acht de rechtbank te kort door de bocht. Het is juist dat Offermans zijn stelling in zijn rapport niet uitvoerig heeft gemotiveerd, maar de onderbouwing daarvan is terug te lezen in de onderliggende rapporten. Zo stelt Ligthart in zijn rapport van maart 2017 dat zijn onderzoeksbevindingen feitelijk overeenkomen met die van Brinkhuis van april 2015 en dat hij geen aanwijzingen ziet voor het standpunt dat de bevindingen niet ook reeds van toepassing waren op 26 maart 2013. Ook de coördinator van het hersenletselteam stelt in juli 2018 dat er sprake is van een ‘growing into deficit’, inhoudende dat de neurologische klachten met het ouder worden zichtbaarder worden maar dat de neurologische ziekte hetzelfde blijft. Ook de stelling van Boel dat een indicatie voor voorgestructureerd werk zou ontbreken (omdat er geen sprake is van ernstige geheugenfunctiestoornissen of een uitgesproken verstandelijke beperking) volgt de rechtbank in het licht van de beschikbare informatie niet. Offermans spreekt van lichte tot matig ernstige verstandelijke beperkingen en baseert die conclusie op het rapport van Ligthart die de totale intelligentie inschat op 59 tot 69. Brinkhuis spreekt van een matig ernstige verstandelijke beperking en benoemt expliciet dat eiser qua geheugen presteert op een laag begaafd niveau; dat de verwerkingssnelheid van informatie op een zeer laag niveau ligt; dat eenvoudige instructies goed worden begrepen maar niet altijd worden vastgehouden. Dat eiser in één keer zijn rijbewijs zou hebben gehaald en zonder problemen auto rijdt, zoals Boel in dit kader tegenwerpt, legt onvoldoende gewicht in de schaal, te meer nu uit het dossier blijkt dat eiser al jaren geen auto meer rijdt omdat hij het verkeer te druk vindt.
4.8.4
Ook kan de rechtbank Offermans volgen in zijn standpunt dat er noodzaak is voor rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding, mede gelet op het feit dat ook Ligthart rapporteerde dat eiser is aangewezen op een beschutte woonvorm (RIBW).
5.
Conclusie
5.1
De rechtbank is gelet op de bevindingen van de deskundige van oordeel dat eiser meer beperkt is in zijn belastbaarheid dan door de verzekeringsartsen van het UWV is vastgesteld. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust en voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eiser zal daarom gegrond worden verklaard.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Gelet op de conclusie van de deskundige zal het UWV opnieuw de mate van arbeidsongeschiktheid moeten vaststellen met in achtneming van de aanpassingen van de FML zoals beschreven in het rapport van Offermans. Offermans plaatst vraagtekens bij de passendheid van de geduide functies gelet op de door hem gestelde benodigde aanvullende beperkingen. Dit betekent dat er – met in achtneming van de aanpassingen van de FML – onderzocht zal dienen te worden of er andere functies te duiden zijn. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.3
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
5.4
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 525,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 8 weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 15 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.