ECLI:NL:RBZWB:2020:1743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1713
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over toekenning WIA-uitkering

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 maart 2019, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd behandeld. Tijdens de zitting op 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het UWV de kans gegeven om een geconstateerd gebrek in het besluit te herstellen. Dit leidde tot aanvullende rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die de medische en arbeidskundige beoordeling van de eiser herbeoordeelden.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 14 november 2019 vastgesteld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van de eiser moest worden aangepast, met name op het gebied van vervoer, vanwege het gebruik van medicatie. De rechtbank oordeelde dat de datum van 2 oktober 2017 als referentiedatum moest worden gehanteerd voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de functies die aan de eiser waren toegewezen, passend waren, ondanks de door de eiser aangevoerde bezwaren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat het UWV het gebrek had hersteld. De hoogte van de WGA-vervolguitkering blijft ongewijzigd, en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, die op € 1.312,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1713 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.F. Antes,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 maart 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep is op 17 oktober 2019 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 8 januari 2020 heeft het UWV aan de rechtbank medegedeeld dat van deze gelegenheid gebruik gemaakt wordt. Daarbij zijn rapportages van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 16 december 2019 en van een arbeidsdeskundige b&b van 24 december 2019 overgelegd.
Eiser heeft hier bij brief van 10 februari 2020 op gereageerd.
Op 2 maart 2020 heeft het UWV in reactie daarop een aanvullende rapportage van een arbeidsdeskundige b&b van 28 februari 2020 overgelegd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, voor wat betreft de medische beoordeling overwogen dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 januari 2019 aangevuld dient te worden met een beperking op item 2.10 (vervoer) wegens eisers gebruik van Xanax. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat 2 oktober 2017 heeft te gelden als datum in geding, waardoor de arbeidsdeskundige b&b ten onrechte 28 augustus 2018 heeft aangehouden als selectiedatum voor het functiebestand.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door een arbeidsdeskundige te laten onderzoeken welke functies, rekening houdend met een aangepaste FML met een aanvullende beperking op 2.10, op 2 oktober 2017 geduid konden worden en tot welke mate van arbeidsongeschiktheid dit leidt.
3. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak op 16 december 2019 een nieuwe FML opgesteld inclusief de beperking op item 2.10, welke van kracht is per 2 oktober 2017. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 24 december 2019 geconcludeerd dat voor alle geduide functies geldt dat die ook op 2 oktober 2017 actueel zijn. De belasting daarvan is identiek aan de functies die op 28 augustus 2018 zijn geduid. Er is in de functies geen sprake van beroepsmatig autorijden, waardoor eiser met zijn beperkingen in staat moet worden geacht deze functies uit te voeren. De arbeidsdeskundige b&b stelt eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 2 oktober 2017 vast op 65,98% met een restverdiencapaciteit van € 2.170,78.
4. In zijn reactie van 10 februari 2020 heeft eiser, samengevat, aangevoerd dat de functies productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) niet als passend geduid hadden mogen worden, omdat er een overschrijding is op de items 1.9.5 (werken met deadlines of productiepieken), 2.12.5 (eiser is aangewezen op werk zonder leidinggevende aspecten) en 2.12.6 (in de FML is vermeld ‘liever geen contact met collega’s in een grotere groep’).
5. De arbeidsdeskundige b&b constateert in zijn aanvullende rapportage van 28 februari 2020 allereerst dat eiser doelt op item 1.9.7 in plaats van 1.9.5, nu dat item ziet op het werken met deadlines op productiepieken. Vervolgens heeft de arbeidskundige b&b naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. Ten aanzien van de functie productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) merkt hij op dat de arbeidsdeskundig analist die de functie in kaart heeft gebracht, niet op de items 1.9.7 en 2.12.5 heeft gescoord. Dit betekent dat er geen sprake is van veelvuldige deadlines of productiepieken en dat er geen leidinggevende aspecten voorkomen in de functie, ongeacht eisers eigen interpretatie van de functie-inhoud. Er is bovendien geen kenmerkende belasting op item 2.9 (samenwerken), de werkzaamheden worden solistisch verricht. Eenmaal per week wordt de afdeling samen met collega’s schoongemaakt, maar de daaruit voortkomende werkzaamheden (vegen en stof afnemen) verricht men ook solistisch. Er kan contact met collega’s voorkomen, maar niet veelvuldig en van korte duur. De arbeidskundige b&b merkt daarbij terecht op dat de verzekeringsarts b&b niet heeft gesteld dat er in het geheel geen direct contact met collega’s mag plaatsvinden.
De arbeidsdeskundige b&b stelt vast dat de arbeidskundig analist ook bij de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) niet op de items 1.9.7. en 2.12.5 heeft gescoord. In die functie is evenmin sprake van een kenmerkende belasting op item 2.9. Er is geen sprake van leiding geven en samenwerken bij de visuele controles die moeten worden uitgevoerd. Geconstateerde onvolkomenheden moet men zelf herstellen, bij twijfel kan men een kwaliteitsnormenhandboek raadplegen of de hulp van een senior inroepen. Men werkt aan een eigen werktafel binnen een groep van drie tot maximaal zes mensen – dat is geen grote groep.
De rechtbank kan deze toelichting van de arbeidsdeskundige b&b volgen, acht het standpunt voldoende gemotiveerd en ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies niet passend zijn.

Conclusie

6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het UWV het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. De hoogte van de WGA-vervolguitkering die eiser ontvangt verandert niet. Met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65,98% is immers ongewijzigd sprake van een arbeidsongeschiktheid van 65-80% op grond waarvan de vervolguitkering € 50,75% van het minimumloon bedraagt.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 10 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.