Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 maart 2019, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd behandeld. Tijdens de zitting op 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het UWV de kans gegeven om een geconstateerd gebrek in het besluit te herstellen. Dit leidde tot aanvullende rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die de medische en arbeidskundige beoordeling van de eiser herbeoordeelden.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 14 november 2019 vastgesteld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van de eiser moest worden aangepast, met name op het gebied van vervoer, vanwege het gebruik van medicatie. De rechtbank oordeelde dat de datum van 2 oktober 2017 als referentiedatum moest worden gehanteerd voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de functies die aan de eiser waren toegewezen, passend waren, ondanks de door de eiser aangevoerde bezwaren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat het UWV het gebrek had hersteld. De hoogte van de WGA-vervolguitkering blijft ongewijzigd, en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, die op € 1.312,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks.