Verzekeringsarts J.R.A. Raasveld heeft eiseres gezien op het spreekuur van 25 maart 2019 en haar dossier bestudeerd. In de rapportage van 28 maart 2019 heeft hij gesteld dat de geclaimde beperkingen niet kunnen worden geobjectiveerd en dat dit geldt voor zowel de mentale klachten/beperkingen als de fysieke klachten/beperkingen.
Eiseres claimt arbeidsongeschiktheid na WAZO daar zij locomotore en/of energetische klachten/beperkingen heeft als gevolg van de bevalling, maar toont een ongestoord soepel en actief bewegingspatroon.
Verder is zij niet meer terug geweest bij haar behandelaar en gebruikt zij geen medicatie.
Eiseres stelt moe, emotioneel en prikkelbaar te zijn, zich niet te kunnen concentreren en pijn te hebben in haar gewrichten. Ze meldt bekkenklachten en vindt dat het steeds slechter gaat.
Verder is ze in september verhuisd van Den Haag naar Breda, maar heeft ze daar geen sociaal netwerk. In het weekend heeft zij een stiefdochter van 8 jaar in huis waardoor zij niet tot rust kan komen, of zich kan opladen. Met eigen familie heeft ze geen contact. Verder had zij een probleem met haar laatste werkgever, waar zij weg moest wegens haar zwangerschap.
De verzekeringsarts concludeert dat de belasting van de functie projectmanager in combinatie met de genoemde klachten en daar uit te duiden beperkingen maken dat zij in dat werk niet langer haar belastbaarheid in het kader van de ZW overschrijdt per 1 april 2019.
Verzekeringsarts b&b T.J.A. Boel heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de informatie van internist-endocrinoloog S.W. van Thiel van 13 februari 2019, psychologe E.M.W. van den Heuvel van 12 juli 2019 en van huisarts E.P.M. Adriaansens van 21 juni 2019, bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting van 6 september 2019. Boel heeft gerapporteerd dat hij de visie van verzekeringsarts Raasveld deelt dat eiseres per 1 april 2019 voor de ZW weer arbeidsgeschikt moet worden geacht.
Dit omdat zowel uit de anamnese als het onderzoek van Raasveld geen medische grondslag blijkt voor de geclaimde beperkingen door ziekte. Alleen op basis van de primaire rapportage zou hij tot hetzelfde besluit gekomen zijn.
Boel ziet dat het psychisch welbevinden erg laag is door een aantal situationele zaken. Hij wijst op de verhuizing naar Breda zonder sociaal netwerk, de zorg voor een baby praktisch exclusief voor eiseres, weinig begrip/hulp van familie en vrienden, afwezigheid van haar vriend en te weinig tijd voor ontspanning. Dat acht hij heel invoelbaar maar niet te koppelen aan “ziekte of gebrek”. Boel beklemtoont dat een verzekeringsarts, anders dan een huisarts, de focus moet leggen op beperkingen ten gevolge ziekte of gebrek.
Eiseres is in afwachting van behandeling bij een psycholoog. Op voorhand is de huisarts een behandeling gestart met Hyperifoce Forte (St Janskruid). De keuze voor St Janskruid duidt op de afwezigheid van ernstige psychiatrische problematiek of prominente depressie. Ook het, volgens eiseres, gunstige resultaat is voor een onderliggende psychiatrische problematiek erg geruststellend. Tenslotte leest Boel in het schrijven van psycholoog Van den Heuvel dat eiseres rond de datum in geding onder behandeling was met cognitieve gedragstherapie. Regels voorschrijven bleek niet nodig omdat zij goed met haar klachten omgaat: een regelmatig dag-nachtritme, gaan sporten, proberen haar sociaal netwerk te vergroten.
Samenvattend ziet de verzekeringsarts b&b dat de aanvullende medische informatie vooral ziet op de sociale context en niet zozeer op ziekte/gebrek. Hij acht dit conform het primaire onderzoeksresultaat en de verkregen gegevens tijdens de hoorzitting en wijst er tenslotte op dat de vraag of eiseres op basis van de sociale context de gecombineerde maatman niet aan zou kunnen, buiten het beoordelingskader van de ZW valt.