ECLI:NL:RBZWB:2020:1703
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 19 maart 2019, dat betrekking had op haar aanspraken op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Tijdens de zitting op 30 januari 2020 in Breda heeft het UWV toegezegd om de arbeidsmogelijkhedenlijst van niet eind-geselecteerde functies te overleggen. Dit was van belang voor verzoekster om te beoordelen of deze functies terecht niet waren betrokken bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Na het bestuderen van de stukken heeft verzoekster geconcludeerd dat de niet eind-geselecteerde functies terecht niet waren geselecteerd en heeft zij haar beroep ingetrokken. Ze heeft echter verzocht om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, hoewel het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid niet heeft gewijzigd, het UWV wel aan het beroep van verzoekster is tegemoetgekomen door inzicht te geven in de gegevens over de niet eind-geselecteerde functies. Dit inzicht was pas tijdens de beroepsprocedure gegeven, terwijl het UWV dit ook al tijdens de bezwaarprocedure had kunnen doen. Hierdoor heeft verzoekster onterecht beroep moeten instellen.
De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.050,--. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 7 april 2020 en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.