ECLI:NL:RBZWB:2020:1645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18_7963
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T. Voortman, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 oktober 2018, betreffende zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een zitting op 7 februari 2019, waarbij de rechtbank het onderzoek heropende om een deskundige te benoemen, heeft verzekeringsarts E.P.D. Siem-Yoe van A-Rea verzoeker onderzocht. Op basis van het deskundigenrapport heeft het UWV op 3 februari 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij verzoekers bezwaar gegrond werd verklaard en een ZW-uitkering werd toegekend per 28 maart 2018.

Verzoeker trok vervolgens zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, gezien het besluit van 3 februari 2020, het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten.

Verzoeker had enkel verzocht om vergoeding van zijn reiskosten, die hij berekende op € 97,06. Het UWV stelde echter dat de reiskosten op basis van openbaar vervoer vergoed konden worden tot € 75,16. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op een vergoeding van zijn reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klasse ter hoogte van € 21,44, maar dat de reis naar de deskundige in Zeist niet voldoende mogelijk was met openbaar vervoer. Daarom werd een vergoeding van € 70,56 voor deze reis toegekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot een totale reiskostenvergoeding van € 92,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/7963 ZW
uitspraak van 31 maart 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. T. Voortman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 oktober 2018 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 februari 2019. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend teneinde een deskundige te benoemen om nader onderzoek te verrichten.
Op 16 september 2019 heeft verzekeringsarts E.P.D. Siem-Yoe van A-Rea verzoeker onderzocht. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 16 december 2019.
Bij besluit van 3 februari 2020 heeft het UWV naar aanleiding van het deskundigenrapport een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij verzoekers bezwaar gegrond is verklaard en per 28 maart 2018 een ZW-uitkering is toegekend.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft bij brief van 27 februari 2020 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 3 februari 2020 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
3. Verzoeker heeft enkel verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten. Hij stelt dat het vanwege schaarse verbindingen een hele opgave is om met het openbaar vervoer te reizen vanuit zijn woonplaats. Daarom is hij met de auto naar de zitting in Breda en het onderzoek bij de deskundige gereisd. De kosten komen uit op een bedrag van € 97,06 op basis van 358 kilometer (106 kilometer naar Breda en 252 kilometer naar Zeist) tegen een kilometervergoeding van € 0,28.
4. In reactie hierop heeft het UWV gesteld dat de reiskosten van verzoeker vergoed kunnen worden op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse ter hoogte van € 75,16. Het UWV gaat daarom niet akkoord met een vergoeding van de autokosten ter hoogte van € 97,06.
5. Op grond van artikel 1, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen reiskosten voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Bpb geldt voor reiskosten het tarief van artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken. Dat betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt de gemaakte kosten van openbaar vervoer, laagste klasse of een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet voldoende mogelijk is.
6. De rechtbank heeft de reisplanner voor het openbaar vervoer op www.9292ov.nl geraadpleegd en naar haar oordeel zijn er voor verzoeker – gelet op de beschikbare opstaphalte in de straat waar hij woont – voldoende mogelijkheden om met het openbaar vervoer naar de rechtbank te reizen. Daarom heeft verzoeker voor deze reis recht op de vergoeding van zijn reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klasse ter hoogte van € 21,44.
De rechtbank constateert dat de reis naar de deskundige in Zeist vanuit verzoekers woonplaats niet voldoende mogelijk is met openbaar vervoer, gelet op de reistijd. De rechtbank kent daarom een vergoeding toe voor het gebruik van de eigen auto. Deze vergoeding bedraagt € 0,28 per kilometer. Het aantal gereden kilometers is 252. De vergoeding voor deze reis bedraagt dus € 70,56.
Dit betekent dat verzoeker recht heeft op een reiskostenvergoeding van € 92,-.
7. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 46,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 92,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 31 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.