In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.W. van de Wege, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV op haar bezwaarschrift van 11 september 2019. Dit bezwaarschrift was gericht tegen de beslissing van het UWV om haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) niet uit te betalen wegens een maatregel. De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen en heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. Het bezwaarschrift was ingediend op 11 september 2019, en de bezwaartermijn liep tot 23 oktober 2019. De gemachtigde van eiseres heeft het UWV op 12 december 2019 in gebreke gesteld, en sindsdien zijn er meer dan twee weken verstreken zonder dat het UWV een beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond is.
Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om een beslissing te nemen over de verschuldigdheid van een dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd, omdat het UWV niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 27 maart 2020.