ECLI:NL:RBZWB:2020:1520
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake AIO-aanvulling
Op 31 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, woonachtig te [woonplaats], een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 december 2019, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker en zijn partner ontvangen een AOW-uitkering en hebben aangegeven dat zij onder het bijstandsniveau leven. Echter, de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen bewijs heeft geleverd van acute financiële nood of een onomkeerbare situatie. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker en zijn partner nog steeds inkomsten hebben en dat er geen bewijs is van schulden die zouden leiden tot huisuitzetting of andere acute problemen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het bestreden besluit van de Svb niet evident onrechtmatig is. Verzoeker heeft geen duidelijkheid verschaft over zijn vermogenspositie, wat eerder ook al door de rechtbank was vastgesteld. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.