ECLI:NL:RBZWB:2020:1503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 20_1000 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten in Dongen

Op 27 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in Dongen. Verzoekers, zijnde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 februari 2020, waarin de omgevingsvergunning werd verleend. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden voor overlast en een aantasting van het woon- en leefklimaat door de komst van arbeidsmigranten. Tijdens de zitting op 16 maart 2020 zijn de verzoekers verschenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door D. van Dijck en C. Soffers. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunning in strijd is met de beleidsregel tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019 en dat er onvoldoende is aangetoond dat het plan geen negatieve impact heeft op het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst, met de verplichting voor het college om het griffierecht aan de verzoekers te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 2 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1000 WABOA VV

uitspraak van 27 maart 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers], te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder]te [vestigingsplaats vergunninghouder] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 februari 2020 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten aan [adres huisvestingsgebouw] in Dongen. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 maart 2020.
Verzoekers [namen verzoekers] zijn verschenen.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. van Dijck en C. Soffers.
Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen vertegenwoordigers 1] . Tevens is verschenen [naam vertegenwoordiger 2] , als vertegenwoordiger van [naam uitzendbureau] .

Overwegingen

1.
Feiten
Het [naam huisvestingsgebouw] is gelegen aan [adres huisvestingsgebouw] in Dongen. Tot 2009 woonden hier broeders. Daarna is het complex verkocht aan woningstichting [naam woningstichting] . Van 2010 tot 2013 was het complex in gebruik voor de tijdelijke huisvesting van de bewoners van een zorgcentrum uit Rijen dat werd verbouwd. Daarna is het pand leeg komen te staan en wordt het tijdelijk bewoond via anti-kraak. Sinds 1 november 2018 verhuurt [naam woningstichting] het pand aan vergunninghoudster.
Op 20 december 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in [naam huisvestingsgebouw] .
In het bestreden besluit is de gevraagde omgevingsvergunning voor het huisvesten van arbeidsmigranten in [naam huisvestingsgebouw] verleend voor de duur van maximaal 10 jaar tot uiterlijk 3 februari 2030. De volgende activiteiten zijn vergund: (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Aan het besluit zijn (onder meer) de volgende voorschriften verbonden:
- Het beoogde gebruik moet zijn ten behoeve van short-stay arbeidsmigranten voor een maximale aaneengesloten verblijfsperiode van 6 tot maximaal 10 weken.
- Er zijn maximaal 99 personen inclusief beheerders toegestaan (97 arbeidsmigranten + 2 beheerders). Het gemiddelde aantal personen zal 70 bedragen. Er zijn maximaal 6 piekmomenten van 99 personen toegestaan van maximaal 2-3 weken.
- Nadat de omgevingsvergunning is verleend zal het bestaande aantal personen toenemen met maximaal 10 personen per maand tot een maximum van 50 personen in totaliteit. Hierna dienen de ervaringen met gemeente, wijkraad [naam wijkraad] en direct omwonenden te worden geëvalueerd alvorens het aantal mag doorgroeien naar het gemiddelde van 70 personen.
- Op locatie zijn 24 uur, 7 dagen per week een 2-tal beheerders aanwezig welke dienst doen als contactpersoon voor de wijkraad [naam wijkraad] , omwonenden en gemeente.
Bewoners die zich niet houden aan het huishoudelijk reglement dienen per direct het gebouw/perceel te verlaten.
- Er zijn geen eigen auto’s van de arbeidsmigranten toegestaan. Er zijn op het perceel maximaal 8 bedrijfsauto’s toegestaan met Nederlands kenteken. Deze auto’s parkeren achter het bestaande pand.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.
Standpunt verzoekers
Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat het plan in strijd is met de “Beleidsregel tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019” (de beleidsregel) en dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wabo – voor zover relevant – wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
In artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, voor zover hier van belang:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit Omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, in aanmerking komen:
ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
5.
Overwegingen
5.1
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] geldt op het perceel de bestemming “Maatschappelijk”. Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan.
5.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college met toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c en 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan kan afwijken. Dit impliceert beleidsvrijheid voor het college. Het college heeft de beleidsregel opgesteld om invulling te geven aan die beleidsvrijheid. Volgens het college voldoet het plan aan de beleidsregel en blijkt uit de door vergunninghoudster overgelegde ruimtelijke onderbouwing dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.3
Verzoekers betwisten dat het plan voldoet aan de in de beleidsregel genoemde voorwaarden onder j., k. en l. Zij stellen dat het plan mede gelet hierop niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, zodat het college niet kon afwijken van het bestemmingsplan.
verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk
5.4
Voorwaarde j. van de beleidsregel bepaalt dat er geen zodanig verkeersaantrekkende werking mag optreden dat deze leidt dan wel kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte door de huisvesting van arbeidsmigranten.
5.5
Verzoekers vrezen voor overlast van verkeer en geparkeerde auto’s in de omliggende straten. Zij stellen dat zij nu al parkeeroverlast ervaren van de auto’s van de tien arbeidsmigranten die op dit moment in [naam huisvestingsgebouw] verblijven. Verder voeren zij aan dat de busjes die de arbeidsmigranten dagelijks van en naar hun werk zullen brengen voor een toename van de verkeersbewegingen zullen zorgen met alle gevolgen van dien voor de verkeersveiligheid.
5.6
De voorzieningenrechter overweegt dat de vrees voor parkeeroverlast wordt ondervangen door de aan de vergunning verbonden voorwaarden dat arbeidsmigranten geen eigen auto mogen hebben en dat bewoners die zich niet houden aan het huishoudelijk reglement per direct het gebouw/perceel dienen te verlaten. Ter zitting is namens vergunninghoudster verklaard dat de beheerders hierop toe zullen zien en dat arbeidsmigranten die toch een eigen auto hebben, zullen worden overgeplaatst naar een andere locatie waar dit wel is toegestaan. Daarbij is door vergunninghoudster opgemerkt dat deze voorwaarden nog niet gelden voor de tien arbeidsmigranten die op dit moment al in [naam huisvestingsgebouw] verblijven.
Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking overweegt de voorzieningenrechter dat uit de ruimtelijke motivering blijkt dat de arbeidsmigranten van en naar hun werk zullen worden vervoerd middels busje. Ter zitting is gebleken dat – anders dan in de ruimtelijke motivering staat vermeld – het op dit moment de bedoeling is dat de arbeidsmigranten op de fiets naar hun werk zullen gaan. De impact hiervan op de afwikkeling van het verkeer is dus zeer beperkt. Voor zover vergunninghoudster er in de toekomst toch voor zou kiezen om de arbeidsmigranten met busjes van en naar hun werk te vervoeren, zijn naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook geen problemen te verwachten. Zoals in de ruimtelijke motivering onder 3.2 is toegelicht zou op de piekmomenten sprake zijn van ongeveer 48 motorvoertuig bewegingen op een dag. Gelet hierop is de verkeersaantrekkende werking beperkt en is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook geen reden om te vrezen voor de verkeersveiligheid.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat van strijd met voorwaarde j. van de beleidsregel geen sprake is, zodat het plan met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en de parkeerdruk in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht.
aantasting woon- en leefklimaat
5.7
Voorwaarde k. van de beleidsregel bepaalt dat er geen onevenredige aantasting
plaats mag vinden van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en
bouwwerken en het woon- en leefklimaat van omliggende percelen.
5.8
Verzoekers vrezen voor een aantasting van het woon- en leefklimaat in de drie
woonwijken waar [naam huisvestingsgebouw] middenin staat. Omdat de arbeidsmigranten steeds maar 6
tot 10 weken zullen blijven, zal geen sprake zijn van integratie. De nieuwe bewoners zullen
in hun vrije tijd steeds opnieuw de buurt gaan verkennen. Verzoekers vrezen met name voor
de geluidsoverlast die hiermee gepaard zal gaan. Ter zitting hebben verzoekers nog
benadrukt dat er veel ouderen in de buurt wonen die zich zorgen maken over de komst van
zulke grote aantallen arbeidsmigranten in hun directe leefomgeving.
5.9
De voorzieningenrechter overweegt dat in de ruimtelijke motivering onder 2.3 ten aanzien van de ruimtelijke en functionele inpasbaarheid is overwogen dat [naam huisvestingsgebouw] van oudsher een functie voor de huisvesting van personen kent en dat het huisvesten van arbeidsmigranten past binnen de woonfunctie die in de omgeving al aanwezig is. Daarbij zal binnen het complex en de binnentuinen van het complex worden zorggedragen voor voldoende recreatiemogelijkheden. Verder blijkt uit 3.10 van de ruimtelijke motivering dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Gezien het feit dat het complex altijd al werd gebruikt voor huisvesting en het feit dat sprake is van short stay wordt betoogd dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat en is nader onderzoek volgens het college niet noodzakelijk.
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat hieruit onvoldoende blijkt dat het plan
geen aantasting van het woon- en leefklimaat van de omliggende percelen tot gevolg zal
hebben. Daarbij acht de voorzieningenrechter van groot belang dat het verhoudingsgewijs
gaat om een groot aantal te huisvesten arbeidsmigranten in een betrekkelijk kleine
woongemeenschap, ten aanzien waarvan verzoekers onweersproken hebben gesteld dat er
veel (oudere) mensen wonen en dat er woningen op korte afstand van [naam huisvestingsgebouw]
liggen. De voorzieningenrechter acht voorstelbaar dat men zich zorgen maakt
over de impact op de omgeving van de komst van de arbeidsmigranten. Dat het complex
altijd al werd gebruikt voor huisvesting zegt niet zoveel. Onduidelijk is hoeveel mensen er
voorheen gehuisvest waren. Bovendien ging het om broeders en mensen op leeftijd die
verpleging nodig hadden. De impact hiervan op de omgeving kan niet zonder meer worden
vergeleken met de impact van het huisvesten van 70 tot 100 arbeidsmigranten. Daarbij kon
het college ter zitting desgevraagd niet uitleggen hoe de omstandigheid dat sprake is van
short stay bijdraagt aan een goed woon- en leefklimaat, zoals in de ruimtelijke motivering
wordt gesteld. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college zijn standpunt
dat het plan geen aantasting van het woon- en leefklimaat van de omliggende percelen tot
gevolg heeft onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het college dient bij het nemen van de beslissing op bezwaar de impact op het woon- en
leefklimaat van het tijdelijke verblijf van 70 tot 100 arbeidsmigranten in [naam huisvestingsgebouw]
beter te onderzoeken en te motiveren, bijvoorbeeld ten aanzien van de gevolgen voor de
akoestiek. Verder dient het college beter te inventariseren hoe een en ander feitelijk zal
verlopen, bijvoorbeeld ten aanzien van de aankomst en het vertrek van de arbeidsmigranten.
Ter zitting is namens vergunninghoudster verklaard dat de arbeidsmigranten op vaste dagen
en tijdstippen met een bus zullen aankomen en vertrekken, maar in de ruimtelijke
motivering is hierover niets terug te vinden.
Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter
onvoldoende gebleken dat aan voorwaarde k. van de beleidsregel is voldaan en dat het plan
op dit punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
afwijking voor de huisvesting van arbeidsmigranten binnen een straal van 150 meter
5.1
Voorwaarde l. van de beleidsregel bepaalt dat binnen een straal van 150 meter
hemelsbreed gemeten vanaf en tot de bouwvlakgrens die bestemmingsplanmatig een woning
toestaat voor niet meer dan 4 percelen/gebouwen afwijking wordt verleend voor de
huisvesting van arbeidsmigranten.
5.11
Verzoekers voeren aan dat er in een straal van 150 meter van [naam huisvestingsgebouw] reeds
in 4 of meer woningen arbeidsmigranten wonen.
5.12
De voorzieningenrechter overweegt dat namens het college ter zitting onweersproken is gesteld dat in een straal van 150 meter van [naam huisvestingsgebouw] geen vergunningen zijn verleend voor de huisvesting van arbeidsmigranten in afwijking van het bestemmingsplan. Dat laat onverlet dat arbeidsmigranten zich ook op andere manieren in de omgeving kunnen vestigen. Van strijd met voorwaarde l. van de beleidsregel is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken.
tijdelijk gebruik
5.13
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers geen tijdelijke huisvesting meer in [naam huisvestingsgebouw] willen en graag een definitieve invulling van het complex zouden zien. Zoals ter zitting besproken, betekent dit echter niet dat het college geen omgevingsvergunning kon verlenen om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan.
6.
Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
6.3
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier op 27 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.