ECLI:NL:RBZWB:2020:1473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door UWV inzake WIA aanvraag

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Türk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV op zijn aanvraag voor herbeoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het UWV de beslistermijn had overschreden. De gemachtigde van eiser had het UWV op 13 december 2019 in gebreke gesteld, waarna twee weken waren verstreken zonder dat er een beslissing was genomen. Hierdoor was het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft ook een verzoek van de gemachtigde van eiser om een beslissing te nemen over de verschuldigdheid van een dwangsom behandeld. Aangezien het UWV op 12 maart 2020 had toegezegd het maximale dwangsombedrag te betalen, werd het beroep op dit punt niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 262,50. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het UWV binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag moet nemen, zonder het opleggen van een dwangsom. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer BRE 20/1088 WIA

uitspraak van 27 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser, gemachtigde: mr. E. Türk,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), gevestigd te Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV op zijn aanvraag herbeoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Awb.
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 23 juli 2019 heeft eiser het UWV gevraagd om een herbeoordeling in verband met zijn verslechterde gezondheid.
Bij brief van 13 december 2019 heeft de gemachtigde van eiser het UWV in gebreke gesteld.
Op 13 februari 2020 heeft de gemachtigde namens eiser beroep ingesteld tegen het door het UWV niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser.
Het UWV heeft op 24 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 maart 2020 heeft het UWV aan eiser laten weten dat aan hem, vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag, de maximale dwangsom van € 1.442,- zal worden uitbetaald.
2. Het UWV beslist op de aanvraag binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen (artikel 101, derde lid, van de WIA). Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat de gemachtigde van eiser het UWV op 13 december 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk gegrond. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat inmiddels een beslissing op de aanvraag is genomen.
De rechtbank zal daarom een termijn bepalen waarbinnen een besluit dient te worden genomen. Gezien de maatregelen die op dit moment in Nederland gelden om verspreiding van het corona-virus COVID-19 te voorkomen, is er nu naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De rechtbank zal daarom bepalen dat het UWV binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen en verzenden. De rechtbank zal daarbij het opleggen van een dwangsom achterwege laten.
4. De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift de rechtbank verzocht om een beslissing te nemen op de verschuldigdheid van de dwangsom ingevolge artikel 4:17 van de Awb. Omdat verweerder hierover inmiddels op 12 maart 2020 een beslissing heeft genomen en heeft toegezegd aan eiser het maximale dwangsombedrag te betalen, is daarmee in zoverre het procesbelang aan onderhavige procedure komen te ontvallen. De rechtbank zal daarom het beroep ten aanzien van dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
5. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,50). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, zodat een wegingsfactor van 0,50 geldt.

3. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 23 juli 2019 gegrond;
  • draagt het UWV op
  • verklaart het beroep overigens niet-ontvankelijk;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 27 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.