ECLI:NL:RBZWB:2020:1465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1143
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres, die cafetaria's en aanverwante ondernemingen exploiteert, kreeg een boete van € 8.500,- opgelegd wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm). De staatssecretaris had in een eerder besluit van 2 oktober 2018 vastgesteld dat eiseres in de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 september 2017 haar werknemers in tien gevallen het minimumloon niet giraal had uitbetaald. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van de staatssecretaris, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 27 november 2019 heeft eiseres aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen waarschuwing had gegeven voor overtredingen waarbij het bedrag aan loon minder dan € 50,- was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar financiële situatie en dat de staatssecretaris de boete terecht had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de geldende beleidsregels en dat er geen aanleiding was om de boete te matigen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris bij het opleggen van de boete rekening had gehouden met de ernst van de overtredingen en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1143 WAV

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2018 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris eiseres een boete opgelegd van € 8.500,- wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wmm) en besloten tot openbaarmaking van inspectiegegevens.
In het besluit van 8 februari 2019 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 27 november 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger eiseres] , bijgestaan door gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Tichelaar.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de door eiseres ter zitting overgelegde stukken. De staatssecretaris heeft op 19 december 2019 schriftelijke gereageerd. Eiseres heeft hierop op 18 en 28 januari 2020 gereageerd. Naar aanleiding van deze reacties heeft de staatssecretaris op 17 februari 2020 gereageerd. Op 19 februari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De activiteiten van de onderneming van eiseres betreffen cafetaria’s, lunchrooms, snackbars, ijssalons eetkramen en dergelijke. Op 23 november 2017 is door de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW een start gemaakt met een inspectie naar de administratie van eiseres, die voor wat betreft het betaalde loon ziet op de periode 1 maart 2017 tot en met 30 september 2017. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres in deze periode elf werknemers in dienst had. Niet alle werknemers zijn betrokken in het onderzoek. Van de onderzochte werknemers werd voor tien werknemers het minimumloon anders dan giraal betaald. De arbeidsinspecteur heeft op ambtsbelofte een boeterapport opgemaakt, gedagtekend 9 augustus 2018, waarin waarnemingen en/of handelingen zijn vastgelegd.
Op 18 september 2018 heeft de staatssecretaris eiseres meegedeeld het voornemen te hebben haar een boete op te leggen van € 8.500,- en de inspectiegegevens openbaar te maken. Op 20 september 2018 heeft de staatssecretaris de zienswijze van eiseres ontvangen.
In het primaire besluit heeft de staatssecretaris eiseres een boete opgelegd van € 8.500,- wegens overtreding van de Wmm en besloten tot openbaarmaking van inspectiegegevens.
In het besluit bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De staatssecretaris heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het boeterapport volgt dat acht werknemers van eiseres hun loon deels niet giraal ontvingen. Dit komt neer op acht overtredingen van artikel 7a, eerste lid, van de Wmm, wat beboetbaar is gesteld in artikel 18b van de Wmm. De periode waarover het loon door eiseres aan de werknemers niet giraal werd uitbetaald was voor drie werknemers één maand, twee werknemers twee maanden en vijf werknemers drie maanden. De hoogte van de boete is berekend conform de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2018 (Beleidsregel). Bij de vaststelling van de hoogte van de boete is er rekening mee gehouden dat het wettelijk minimumloon wel is betaald. Daarom is gekozen voor een boetebedrag dat overeenkomt met de laagste boetecategorie uit artikel 1 van de Beleidsregel 2018. Omdat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij door de boete onevenredig is getroffen gehouden is er voor verweerder geen reden tot matiging. Van (verminderde) verwijtbaarheid is verweerder niet gebleken. Op grond hiervan is een boete opgelegd van in totaal € 8.500,-.
3. Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Wmm geschiedt in afwijking van artikel 620 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek de voldoening van het verschuldigde minimumloon door girale betaling overeenkomstig artikel 114 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van artikel 18b, eerste lid, onder a, van de Wmm wordt als overtreding aangemerkt het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem rustende verplichting tot girale voldoening van het minimumloon, bedoeld in artikel 7 en 7a.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel wordt indien een werkgever de op hem rustende verplichting, bedoeld in artikel 7a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, niet of onvoldoende nakomt, hem per werknemer ten aanzien van wie de overtreding is begaan een bestuurlijke boete opgelegd waarvan de hoogte wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel.
Boetebedragen overtreding artikel 7a
Periode waarin ten minste eenmaal het loon niet giraal is uitbetaald
≤ 1 maand € 500
>1 – < 3 maanden € 750
3 – < 6 maanden € 1.000
6 maanden of langer € 1.250
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij heeft in beroep aangevoerd in bezwaar te hebben aangeven dat de Beleidsregels voorziet in het geven van een schriftelijke waarschuwing indien het bedrag aan loon, waarvoor de verplichting bedoeld in artikel 3 niet wordt nagekomen minder bedraagt dan € 50,00 niet giraal wordt betaald. Volgens eiseres kan zij door het horen van getuigen aantonen dat bij een aantal werknemers de contante loonbetaling minder dan € 50,- was. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris aangenomen dat er voorschotten aan loon zijn betaald. Ook dat kan volgens eiseres door het horen van getuigen worden weerlegd. Het is wel zo dat voor deze betalingen geen loonstroken zijn opgemaakt omdat dat 1 maal per maand werd gedaan. De staatssecretaris is hier aan voorbij gegaan. Verder gaat de staatssecretaris er aan voorbij dat de opgelegde boete niet in verhouding staat tot het uitbetaalde bedrag en haar financiële situatie. Bij de beoordeling van haar financiële situatie is de staatssecretaris uitgegaan van voorlopige cijfers en is haar niet de mogelijkheid geboden om de juiste cijfers aan te leveren. Ter onderbouwing heeft eiseres de juiste jaarrekening en de aangifte vennootschapsbelasting 2017 overgelegd. De staatssecretaris is verder voorbij gegaan aan het verzoek om uitstel van betaling.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in de genoemde tien gevallen haar werknemers het minimumloon niet giraal heeft uitbetaald. Gelet op het bepaalde in artikel 7a van de Wmm, in samenhang met artikel 18b van de Wmm levert het niet nakomen hiervan een overtreding op. In het licht van het vorenstaande is de staatssecretaris in beginsel bevoegd om aan eiseres een boete op te leggen.
5
.Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 7a van de Wmm om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Uit artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete in aanvulling op of in afwijking van het beleid zodanig te worden vastgesteld, dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de totale boete van € 8.500,- in overeenstemming is met de bedragen die in de tabel Boetebedragen overtreding artikel 7a staan vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is deze tabel in zijn algemeenheid niet onredelijk. Bij de vastlegging ervan is reeds rekening gehouden met de proportionaliteit tot de ermee te dienen belangen. De rechtbank volgt niet het door eiseres ingenomen standpunt dat de staatssecretaris er aan voorbij is gegaan dat de Beleidsregels voorziet in het geven van een waarschuwing. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris immers het volgende overwogen: ‘U heeft aangevoerd dat ten aanzien van werknemers 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10 een waarschuwing dient te worden gegeven. Zij kregen wekelijks uitbetaald en de uitbetaling van het loon bedroeg niet meer dan € 50,- per keer. Ik overweeg hieromtrent dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een uitbetalingstermijn van een week, zoals door u is aangevoerd. De uitbetalingstermijn bedraagt een maand. Dit blijkt uit de door de bestuurder van uw cliënte afgelegde verklaring. Hij heeft namelijk ten overstaan van de inspecteurs verklaard dat het loon maandelijks wordt betaald. Ook heeft hij verklaard dat contante of bancaire voorschotten op het loon niet worden verstrekt. Verder blijkt uit de loonstroken dat uw cliënte een uitbetalingstermijn van een maand hanteert. Op de loonstroken staat namelijk vermeld Tijdvak maandelijks’.
7. Ten aanzien van de vraag of de draagkracht van eiseres aanleiding is om de boete te matigen volgt de rechtbank het door de staatssecretaris ingenomen standpunt dat eiseres zowel in bezwaar als in beroep onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, waardoor deze onvoldoende is om inhoudelijk te kunnen beoordelen. Hierdoor heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij door de boete onevenredig wordt getroffen. Er is dan ook geen aanleiding om de boete op grond van de financiële situatie van eiseres te matigen. Verder zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om een verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
8. De conclusie is dat het bestreden besluit stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
W.J. Steenbergen, griffier, op 27 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is buiten staat om
deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.