Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), beiden wonend te [plaatsnaam] , hierna gezamenlijk ook eisers te noemen,
Procesverloop
Namens het college waren drs. C. Peters en [naam vertegenwoordiger] aanwezig.
Overwegingen
Feiten
De leidinggevende van eiser, [naam leidinggevende] , heeft daarop aangegeven dat de maatwerkbaan per direct werd stopgezet. Bij brief van 17 mei 2019 heeft de [naam organisatie] dit aan eiser bevestigd en is aangegeven dat dit is doorgegeven aan het college.
Geschil
Wettelijk kader
Beoordeling
De overwegingen die daaraan ten grondslag liggen en die neergelegd zijn in de onderdelen 7.1 tot en met 7.3 van de uitspraak van 6 augustus 2019 neemt de rechtbank over en maakt die tot de hare. Dit echter met uitzondering van de passage in onderdeel 7.2, waarin staat dat eiser in zijn verzoekschrift zelf aangeeft dat hij de werkleiding “in niet mis te verstane bewoordingen” terecht heeft gewezen. Die passage klopt niet. In zijn verzoekschrift is immers te lezen dat eiser van mening was dat
híjin niet mis te verstane bewoordingen terechtgewezen werd door de werkleiding. Dit enkele feit kan eiser echter niet helpen.
In deze procedure heeft eiser immers zelf ook met zoveel woorden erkend dat het om buitensporig gedrag ging. De rechtbank verwijst daarvoor naar het aanvullend beroepschrift van 27 januari 2019, waarin (onder meer) de volgende passage is opgenomen:
“Vervolgens wordt door het college gesteld dat het gedrag van belanghebbende op 16 mei 2019 de druppel is geweest die de emmer deed overlopen. Volgens belanghebbende is dit andersom: het gedag van de medewerkers van de gemeente hebben juist tot zijn buitensporig gedrag geleid aangezien geen of onvoldoende rekening werd gehouden met zijn functioneren.”Dat geen of onvoldoende rekening werd gehouden met zijn functioneren door medewerkers van de gemeente, heeft eiser weliswaar gesteld, maar is de rechtbank geenszins gebleken.
In dat verband heeft eiser ter zitting nog naar voren gebracht dat hij steeds werd aangesproken op het feit dat hij ging bidden terwijl hij in werkelijkheid naar het toilet ging. Maar als dat zo was, had het naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op de inhoud van de bij het aanvullend beroepschrift in het geding gebrachte rapportages van [naam specialist] en van [naam organisatie] – voor de hand gelegen dat eiser dit eerder zelf aan de orde had gesteld bij zijn leidinggevende of de gemeente. Daarvan is echter niets gebleken. Bovendien is niet zozeer van belang of eiser ging bidden of naar het toilet ging. De reden dat de maatregel is opgelegd, is de manier waarop eiser zich heeft gedragen nadat hij werd aangesproken door zijn leidinggevende. Zijn medische klachten kunnen geen excuus zijn voor dat gedrag, zoals de voorzieningenrechter ook al heeft geoordeeld.
Conclusie