ECLI:NL:RBZWB:2020:1460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5222
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inlichtingenplicht en inkomsten uit eigen bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige die een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had haar bijstandsuitkering ingetrokken gekregen met terugwerkende kracht en het college had een bedrag van € 5.149,00 bruto teruggevorderd. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij eiseres in beroep ging tegen het besluit van het college dat haar bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door bepaalde inkomsten niet te melden, waaronder bedragen die zij van verschillende personen had ontvangen. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat deze bedragen niet als inkomen konden worden aangemerkt, verworpen. Eiseres had de verplichting om alle inkomsten door te geven, en het college had terecht de betalingen als inkomen aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel verstrekte bedrag gerechtvaardigd waren.

Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college een nieuwe berekening van de hoogte van de terugvordering moest maken, rekening houdend met de bevindingen in de uitspraak. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de terugvordering betrof, en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5222 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2019 (primaire besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 1 januari 2019. Daarbij heeft het college bepaald dat de uitkering van eiseres over de periode van 10 januari 2018 tot en met 31 december 2018
dient te worden herzien en dat de teveel verstrekte uitkering over die periode zal worden teruggevorderd.
In het besluit van 19 april 2019 (primaire besluit II) heeft het college een bedrag van
€ 5.149,00 bruto teruggevorderd van eiseres.
In het besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 februari 2020 in Breda.
Hierbij waren aanwezig eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en namens het college
[naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontving sinds 7 december 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
Omdat eiseres een eigen bedrijf heeft, is zij aangemerkt als zelfstandige en had zij de verplichting om maandelijks haar inkomsten door te geven aan het college door middel van een Excelbestand.
Op 16 november 2018 is het college een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiseres. In dat kader is eiseres verzocht diverse gegevens in te leveren, waaronder alle bankafschriften vanaf 1 januari 2018 tot en met heden van al haar rekeningen.
In een brief van 7 december 2018 is aan eiseres bericht dat haar recht op bijstand met ingang van 4 december 2018 is opgeschort, omdat zij nog niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd.
Eiseres heeft vervolgens bankafschriften van al haar rekeningen ingeleverd.
In een brief van 4 januari 2019 heeft het college eiseres onder meer verzocht in te leveren:
- een kopie van de factuur van de accountant [naam accountant] die zij heeft opgevoerd als kosten de in de maand juli 2018 en
- een kopie van de beschikking van de rechtbank plus eventuele bijlagen met betrekking tot de omgangsregeling en andere afspraken die mogelijk gemaakt zijn.
In een brief van 25 januari 2019 is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 1 februari 2019. In deze brief wordt eiseres tevens verzocht in te leveren:
- een kopie van de factuur van [naam accountant] van 17 april 2018 die zij als kosten heeft opgevoerd in april 2018 en
- een kopie van de beschikking waarin is bepaald welke alimentatieverplichting haar ex-partner heeft.
Eiseres is niet verschenen op het gesprek op 1 februari 2019.
In een brief van 4 februari 2019 is eiseres uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 11 februari 2019 en wordt zij nogmaals verzocht de in de brief van 25 januari 2019 genoemde gegevens in te leveren.
Per e-mail van 10 februari 2019 heeft eiseres de twee gevraagde facturen van [naam accountant] aan het college toegestuurd.
Uiteindelijk heeft het inhoudelijke gesprek met eiseres plaatsgevonden op 27 maart 2019.
De met eiseres tijdens dit gesprek gemaakte afspraken zijn neergelegd in een brief van
28 maart 2019. Die brief luidt, voor zover nu van belang, als volgt:
(…)
  • U heeft een verzoek tot alimentatie gedaan met als ingangsdatum 1 februari 2018 waarbij vermeld is dat u in februari 2018 uit elkaar bent gegaan. U heeft hierover aangegeven dat u over de eerder periode alimentatie heeft aangevraagd. U dient dit middels controleerbare en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen.
  • In de periode januari, februari en maart 2018 heeft u geld ontvangen van [naam persoon] en [naam persoon2] . U heeft hierover aangegeven dat u dit geld ontving ten behoeve van een gezamenlijke cursus/training “communicatie voor dieren”. U spaarde voor hun voor dit doel. U dient dit middels controleerbare en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen.
  • Op 20 september 2018 heeft u een bedrag van €85.- ontvangen van [naam persoon3] . U geeft hierover aan dat u een betaling voor haar heeft voorgeschoten. U had dit bedrag zelf eerder gepind. U dient dit middels controleerbare en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen.
  • Op 2 oktober 2018 ontvangt u een bedrag van €50.- van [naam persoon] . U geeft hierover aan dat dit bedoeld was voor eerder genoemde cursus/training. U dient dit middels controleerbare en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen.
  • Op 14 november 2018 ontvangt u van [naam persoon4] een bedrag van €50.- Hierbij is vermeld ‘weekend weg paard’. U dient dit middels controleerbare en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen.
Op 3 april 2019 heeft eiseres een beschikking van deze rechtbank van 20 september 2018 aan het college toegezonden waarin haar alimentatie met ingang van 18 juni 2018 (voorlopig) wordt vastgesteld op € 549,- per maand.
De uiteindelijke bevindingen van het onderzoek door het college zijn neergelegd in een rapportage van 15 april 2019.
In primair besluit I heeft het college op verzoek van eiseres haar bijstandsuitkering per
1 januari 2019 ingetrokken, omdat zij vanaf die datum over voldoende inkomen beschikt. Daarnaast heeft het college bepaald dat de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 10 januari 2018 tot en met 31 december 2018 dient te worden herzien omdat aan haar teveel uitkering is verstrekt. Eiseres heeft volgens het college een aantal onkosten ten onrechte opgevoerd en heeft alimentatie en andere inkomsten ontvangen die zij ten onrechte niet heeft doorgegeven. Gelet hierop is het college van mening dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
2.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en in het verlengde daarvan of het college haar uitkering over de periode van 10 januari 2018 tot en met 31 december 2018 terecht heeft herzien en teruggevorderd tot het bedrag van € 5.149,00 bruto.
3.
Inkomsten
3.1
Door de ontvangst van de volgende bedragen niet te melden heeft eiseres volgens het college haar inlichtingenplicht geschonden.
  • € 100,- op 10 januari 2018 van [naam persoon] , omschrijving:
  • € 100,- op 23 januari 2018 van [naam persoon2] , omschrijving:
  • € 50,- op 5 februari 2018 van [naam persoon] , omschrijving:
  • € 50,- op 11 maart 2018 van [naam persoon] , omschrijving:
  • € 50,- op 19 maart van [naam persoon2] , omschrijving:
  • € 50,- op 7 april 2018 van [naam persoon] , omschrijving:
  • € 85,- op 20 september 2018 van [naam persoon3] , omschrijving:
  • € 50,- op 2 oktober 2018 van [naam persoon] , omschrijving:
  • € 50,- op 14 november 2018 van [naam persoon4] , omschrijving:
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres deze bedragen niet heeft opgenomen in het Excelbestand dat zij maandelijks bij het college inleverde. Eiseres betwist dat deze op haar rekening gestorte bedragen als inkomsten kunnen worden aangemerkt.
Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is tevens sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB: 2017:3643). Gelet hierop dient eiseres haar stelling aannemelijk te maken dat de in onderdeel 3.1 vermelde bedragen niet als inkomen kunnen worden aangemerkt.
3.3
Ten aanzien van de bedragen die eiseres heeft ontvangen van [naam persoon] en [naam persoon2] heeft eiseres gesteld dat deze bedragen bedoeld waren voor een cursus communicatie met dieren die zij met haar twee vriendinnen [naam vriendin] en [naam vriendin2] zou doen. Eiseres zou voor haar vriendinnen hebben gespaard voor dit doel. Om haar stelling te onderbouwen heeft eiseres een factuur ten bedrage van € 450,- overgelegd van [naam organisatie] gedateerd 20 oktober
2018 met als omschrijving
“3x workshop communiceren met dieren op 20 oktober 2018 contant voldaan”.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedragen die zij van [naam persoon] en [naam persoon2] heeft ontvangen niet als inkomen kunnen worden aangemerkt. Daartoe acht de rechtbank allereerst van belang dat de omschrijvingen bij de betreffende betalingen (met uitzondering van de betaling door [naam persoon] op 2 oktober 2018) op geen enkele wijze duiden op het sparen voor een uitje of een in de toekomst te volgen cursus. Uit de omschrijvingen, waarin steeds een maand wordt genoemd, lijkt te volgen dat het gaat om aan eiseres betaalde vergoedingen voor het berijden van paarden.
De overgelegde verklaringen van de vriendinnen van eiseres acht de rechtbank in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Daar komt bij dat het door [naam persoon] aan eiseres betaalde bedrag van in totaal € 300,- niet te rijmen is met het bedrag van de factuur van [naam organisatie] van € 450,-. Als eiseres met in totaal drie personen de cursus zou hebben gevolgd, zou het immers gaan om een bedrag van € 150,- per persoon. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat zij het teveel van [naam persoon] ontvangen bedrag heeft terugbetaald aan [naam persoon] , maar zij heeft dat niet met controleerbare en verifieerbare gegevens onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Ten aanzien van de betaling door [naam persoon4] heeft eiseres verklaard dat dit bedrag aan haar is overgemaakt in verband met een weekendje weg. Hoewel de omschrijving dit bevestigt, is deze stelling verder op geen enkele wijze met controleerbare en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Ook ten aanzien van dit bedrag is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aannemelijk geworden dat dit niet als inkomen kan worden aangemerkt.
3.5
Gelet op de hierboven vermelde rechtspraak van de CRvB heeft het college de betalingen van [naam persoon] , [naam persoon2] en [naam persoon4] die eiseres op haar rekening heeft ontvangen naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als inkomen. Het had voor eiseres ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze betalingen van invloed konden zijn op haar recht op een uitkering, zodat zij deze had moeten melden. Door dit niet te doen heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden.
3.6
De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van € 85,- dat zij van [naam persoon3] heeft ontvangen niet als inkomen kan worden aangemerkt. Eiseres heeft gesteld dat dit een terugbetaling is van een bedrag dat zij voor [naam persoon3] heeft voorgeschoten voor de behandeling van het paard van [naam persoon3] . Deze stelling wordt ondersteund door een factuur gedateerd 25 september 2018 van [naam organisatie2] ten bedrage van € 85,- met als omschrijving
“Behandeling cranio sacraal therapie 20-9-2018”. De factuur staat op naam van [naam persoon3] . Ook bevat het dossier een verklaring van [naam persoon3] die de stelling van eiseres bevestigt en die de rechtbank voldoende geloofwaardig voorkomt. Het college heeft de storting door [naam persoon3] naar het oordeel van de rechtbank dus ten onrechte als inkomen aangemerkt.
4.
Alimentatie
4.1
Verder heeft eiseres volgens het college haar inlichtingenplicht geschonden door onderstaande bedragen, die zij zou hebben ontvangen in het kader van alimentatie, niet te melden. Blijkens het primaire besluit II gaat het daarbij om de volgende inkomsten:
“ €100,- luiers betaald in mei
€ 237,90 juni,
€ 549,- juli,
€ 549,- augustus.”
4.2
Eiseres heeft betwist dat zij voormelde bedragen aan alimentatie daadwerkelijk heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde bankafschriften inderdaad volgt dat eiseres pas vanaf september 2018 (26-9) alimentatie op haar rekening gestort heeft gekregen. Met uitzondering van het bedrag van € 100,-, ten aanzien waarvan eiseres heeft erkend dat zij dit van haar ex-partner heeft ontvangen voor luiers, heeft het college de in onderdeel 4.1 vermelde bedragen dus ten onrechte aangemerkt als inkomsten.
5.
Onkosten
5.1
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres de volgende bedragen ten onrechte heeft opgegeven als zakelijke kosten:
  • € 147,- in april 2018 met betrekking tot stoelen,
  • € 695,75 in april 2018 met betrekking tot [naam accountant] ,
  • € 695,75 in juli 2018 met betrekking tot [naam accountant] .
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het geld voor de stoelen cadeau heeft gekregen van haar ouders en dus ten onrechte heeft opgegeven als zakelijke kosten. De stelling van eiseres dat het om een lening ging, acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de omschrijving bij de betreffende storting op 2 april 2018
“kado stoelen”. Aan de achteraf opgestelde verklaring van de moeder van eiseres komt niet de betekenis toe die eiseres daaraan toegekend wil zien.
5.3
De rechtbank volgt het college echter niet in zijn stelling dat de facturen van de accountant [naam accountant] niet als zakelijke kosten mogen worden opgevoerd in 2018 omdat ze betrekking hebben op de boekjaren 2016 en 2017. Zakelijke kosten moeten fiscaal gezien worden opgevoerd in het jaar waarin ze zijn betaald, zoals de rechtbank tijdens de zitting al heeft opgemerkt. Eiseres heeft deze twee facturen dan ook terecht als zakelijke kosten mogen opvoeren, nu zij deze in 2018 heeft betaald.
6.
Hoogte terugvordering
6.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en dat haar uitkering over de periode van 10 januari 2018 tot en met
31 december 2018 door het college terecht is herzien omdat aan haar teveel uitkering is verstrekt. De teveel verstrekte uitkering dient van eiseres te worden teruggevorderd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken.
6.2
Gelet op wat hierboven is overwogen met betrekking tot de storting door [naam persoon3] (onderdeel 3.6), de alimentatie (onderdeel 4.2) en de facturen van [naam accountant] uit 2018 (onderdeel 5.3), dient het college wel een nieuwe berekening van de hoogte van de terugvordering te maken.
7.
Conclusie
7.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is bepaald dat de hoogte van de terugvordering € 5.149,00 bruto bedraagt.
Het primaire besluit II van 19 april 2019 zal in zoverre worden herroepen. Het collegezal een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
7.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht en stelt de rechtbank vast op € 2.100,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is bepaald dat de hoogte van de terugvordering € 5.149,00 bruto bedraagt;
  • herroept het primaire besluit van 19 april 2019 zover daarin is bepaald dat de hoogte van de terugvordering € 5.149,00 bruto bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen de terugvordering met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.100,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 26 maart 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.