4.3Het oordeel van de rechtbank
Inzake parketnummer 02/285754-19
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1
Nu verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van bevindingen, pillen;
- het proces-verbaal NFIDENT;
- het geschrift, te weten het NFI-rapport;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 13 maart 2020.
Hoewel zich in het dossier ten aanzien van de pil geen NFI-rapport bevindt, maar slechts een positieve indicatieve test, dat op zichzelf onvoldoende wettig bewijs vormt omtrent de hoedanigheid van een stof, is de rechtbank van oordeel dat het bewijs, dat het een Xtc-pil betreft, is geleverd op grond van de door de politie uitgevoerde positieve indicatieve test in samenhang met de bevestigende mededeling van verdachte dat het een Xtc-pil betreft. Door de raadsvrouw van verdachte is hierop overigens ook geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2
Op 11 april 2019 houdt de politie in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 verdachte als bestuurder van een Chevrolet met het kenteken [kenteken] staande, omdat hij als bestuurder geen autogordel draagt. Het valt de politie op dat verdachte aan de voorzijde van zijn broek ter hoogte van zijn kruis een opvallende afwijkende verdikking heeft. Omdat de politie uit haar systeem afleidt dat verdachte eerder in verband is gebracht met dealactiviteiten vordert de politie de uitlevering van de drug die mogelijk in zijn broek zitten. Aanvankelijk ontkent verdachte dat hij iets in zijn broek heeft, maar uiteindelijk haalt hij een etui met daarin gripzakjes met wit poeder uit zijn broek, een Nokia-telefoon en een pak geld, bestaande uit meerdere coupures van € 5,=, € 10,=, € 20,= en € 50,= met een totaalbedrag van € 955,=.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat in deze zaak weliswaar aanwijzingen zijn voor drugshandel, maar dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd op grond waarvan een rechtstreeks verband valt te legen tussen het geldbedrag en een concreet gronddelict.
Nu aan verdachte witwassen van dat geldbedrag is ten laste gelegd dient de rechtbank te beoordelen of er op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op grond waarvan van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft over het geld die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven.
Door het bewaren van een pak bankbiljetten samen met gripzakjes wit poeder en een telefoon in zijn broek wekte verdachte de indruk van handel in verdovende middelen. Mede gelet op het feit dat het om een gering geldbedrag gaat dat niet bestaat uit ongebruikelijke coupures, acht de rechtbank deze omstandigheden, hoewel verdacht, niet zodanig dat daaruit reeds een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen ontleend kan worden op grond waarvan een verifieerbare en niet op voorhand volstrekt ongeloofwaardige verklaring van verdachte verlangd kan worden. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen van het geldbedrag.
Ten aanzien van parketnummer 02/290566-19
Het strafrechtelijk onderzoek is opgestart nadat de volgende meldingen zijn ontvangen:
- op 16 oktober 2019 bij het meldpunt van de politie: “in Waalwijk en omgeving wordt onder andere cocaïne gedeald door [verdachte] en [naam 2] . [verdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en rijdt in een Chevrolet Matiz. [naam 2] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en rijdt in een VW Golf 7.”;
- in de maand oktober 2019 bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI): “ [verdachte] handelt in verdovende middelen waaronder cocaïne en Xtc-pillen.”.
Ten behoeve van het onderzoek zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet.
Onderzoek wijst uit dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik is bij verdachte.Op 14 november 2019 is een bevel tot opneming van (tele)communicatie afgegeven voor een periode van vier weken vanaf 15 november 2019 tot en met 12 december 2019.Ook is op 14 november 2019 een bevel tot observatie van verdachte afgegeven voor een periode van 3 weken vanaf 14 november 2019 tot en met 31 december 2019.
Op 15 november 2019 om 12:19:31 uur komt er een gesprek over de tap met het telefoon- nummer [telefoonnummer 3] , dat staat geregistreerd op naam van [naam 1] . [naam 1] belt naar verdachte en vraagt waar verdachte zit, waarop verdachte zegt dat hij zit bij [naam 3] (fon), die bakkerij daar. [naam 1] zegt dat dat goed is, waarop verdachte zegt dat hij hem even moet bellen als hij er is.Om 12:25:18 uur zegt [naam 1] dat hij er is en verdachte zegt dat hij eraan komt. [naam 1] vraagt of hij bij de bakkerij moet stoppen, waarop verdachte zegt dat hij daar op de hoek bij de parkeerplaats moet stoppen.
Op 20 november 2019 om 20:23:43 uur komt er wederom een gesprek over de tap, waarbij verdachte belt naar [naam 1] en zegt dat hij over 30 seconden in zijn auto zit, waarop [naam 1] aangeeft dat hij naar de [winkel] moet om handschoenen te halen. Ze spreken dan met elkaar af bij de [winkel] . [naam 1] zegt, achter de [winkel 2] , waarop verdachte zegt, achter de [winkel 3] en dat hij er over 5 minuten is.
Op 20 november 2019 omstreeks 20:30 uur neemt het observatieteam waar dat subject 1, zijnde verdachte, als bijrijder instapt in een bruine Opel Corsa. Ook neemt het observatieteam waar dat subject 1 uit de Opel stapt en weer instapt als bestuurder in voertuig 1, zijnde de Chevrolet Kalos met kenteken [kenteken] . Omstreeks 20:35 uur parkeert voertuig 1 nabij de [winkel] en stapt subject 1 als bijrijder in een Peugeot Partner met kenteken [kenteken 2] , waarin een NN als bestuurder zit. Het observatieteam neemt waar dat de NN bestuurder en subject 1 naar beneden kijken en dat de NN bestuurder iets voor zijn neus houdt en eraan snuift. Subject 1 stapt weer uit het voertuig en rijdt weg in voertuig 1.
Op 22 november 2019 om 15:35:28 uur komt er een gesprek over de tap, waarbij [naam 1] belt naar verdachte. [naam 1] vraagt of verdachte dadelijk even tijd heeft, waarop verdachte zegt dat hij over een kwartiertje, twintig minuten tijd heeft en vraagt of [naam 1] dan naar de [sportschool] komt. [naam 1] vraagt of verdachte niet naar [winkel 4] kan komen, naar die parkeerplaats. Verdachte geeft aan dat dat goed is, maar dan wel over 20 minuten. [naam 1] zegt dan dat hij dan wel naar de [sportschool] komt.Om 15:51:16 uur vraagt [naam 1] of hij er al is, waarop verdachte zegt dat hij er over een minuut is. [naam 1] vraagt dan of hij aan de achterkant van de [sportschool] moet zijn, waarop verdachte zegt dat dat klopt.
Op 3 december 2019 om 13:57:04 uur komt er een gesprek over de tap, waarbij [naam 1] weer belt naar verdachte en vraagt of hij al boodschappen heeft gedaan, waarop verdachte zegt dat hij dat nog niet heeft gedaan. [naam 1] zegt dat dat jammer is, waarop verdachte zegt dat hij strakjes pas heeft, maar dat die vriend van hem nog wel wat heeft in Waalwijk.
Op 4 december 2019 om 16:02:45 uur komt er een gesprek over de tap, waarbij verdachte belt naar [naam 1] en vraagt waar ze het beste kunnen afspreken. Hierop vraagt [naam 1] of bij de moskee goed is, waarop verdachte zegt dat dat goed is.
Op 4 december 2019 omstreeks 16:06 uur neemt het observatieteam waar dat voertuig 4, te weten de Peugeot Partner met kenteken [kenteken 3] , in Waalwijk geparkeerd staat ter hoogte van de [adres 1] . Omstreeks 16:11 uur neemt het observatieteam verder waar dat de bestuurder van voertuig 1, zijnde verdachte in de Chevrolet Kalos met kenteken [kenteken] , via het geopende raam een handreiking doet en iets overgeeft aan de bestuurder van voertuig 4. Beide voertuigen rijden daarna weg. Omstreeks 16:19 uur neemt het observatieteam waar dat voertuig 4 wordt geparkeerd ter hoogte van de dierenkliniek. De bestuurder van voertuig 4 wordt aangehouden en verbalisanten treffen bij hem in de rechter achterzak van zijn spijkerbroek een gripzakje met wit poeder aan.
Het onder [naam 1] op 4 december 2019 aangetroffen gripzakje met wit poeder is in beslag genomen en de inhoud daarvan bestaat uit 0,43 gram crème poeder. Uit het materiaal is een monster genomen en het monster geeft een positieve indicatieve reactie op cocaïne.
[naam 1] wordt op 4 december 2019 verhoord. [naam 1] verklaart dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] van hem is en dat hij met [verdachte] had afgesproken bij de moskee, omdat hij van hem cocaïne wilde kopen. [naam 1] verklaart dat hij bij [verdachte] een halve gram cocaïne heeft gekocht voor € 20,= en dat hij dat ongeveer drie keer in de week doet. [naam 1] heeft een tijdje geleden ook al een verklaring afgelegd bij de politie in verband met het aankopen van drugs bij deze [verdachte] en toen heeft hij een foto gezien van [verdachte] . Dat was dezelfde jongen als waar hij nu van heeft gekocht. [naam 1] koopt alleen cocaïne bij hem.
Daarnaast verklaart [naam 1] dat hij cocaïne gebruikt voor de afleiding en omdat het een beetje verdoofd. Als hij het inneemt voelt hij vrij snel het effect. Zijn hartslag gaat omhoog en hij wordt iets rustiger. Hij is tevreden over het effect dat de cocaïne op hem heeft en het werkt volgens hem, anders zou hij niet steeds opnieuw bij verdachte kopen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat er op 4 december 2019 een overdracht van cocaïne heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [naam 1] , nadat verdachte en [naam 1] kort daarvoor in een kort telefoongesprek de ontmoetingsplaats voor de overdacht hadden besproken. Het observatieteam heeft waargenomen dat verdachte via het geopende raam van het voertuig waarin hij zat, een handreiking deed naar [naam 1] die ook in een voertuig zat, waarbij verdachte iets aan hem overgaf. Dat er toen een overdracht heeft plaatsgevonden, waarbij [naam 1] slechts aan verdachte de legale stof 3-FMC heeft gegeven, zoals door verdachte wordt beweerd, wordt daarom als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Dat er op 4 december 2019 een overdracht heeft plaatsgevonden, waarbij [naam 1] cocaïne heeft gekocht van verdachte, vindt steun in de verklaring van [naam 1] en het bij [naam 1] aangetroffen gripzakje met cocaïne. [naam 1] heeft immers verklaard dat hij de cocaïne van verdachte heeft gekocht. Dat het ook daadwerkelijk cocaïne betreft leidt de rechtbank af uit de positieve uitslag van de uitgevoerde indicatieve test in combinatie met de verklaring van [naam 1] . Een positieve indicatieve test vormt op zichzelf onvoldoende wettig bewijs over de hoedanigheid van een stof, maar in combinatie met de verklaring van [naam 1] over het effect op hem van de cocaïne die hij bij verdachte koopt, acht de rechtbank het bewijs, dat het daadwerkelijk om cocaïne gaat, voldoende geleverd. Overigens heeft de raadsvrouw van verdachte op dit onderdeel ook geen verweer gevoerd.
Voorts leidt de rechtbank uit de verklaring van [naam 1] af dat hij in ieder geval ook al vóór 4 december 2019 cocaïne heeft afgenomen bij verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Te meer, omdat zijn verklaring op dat onderdeel ook steun vindt in de tapgesprekken. Op grond van de tapgesprekken staat voor de rechtbank immers vast dat verdachte en [naam 1] in de periode vanaf 15 november 2019 tot en met 4 december 2019 met enige regelmaat contact hebben gehad. Weliswaar is er geen direct bewijs van een overdracht in de periode, maar net als in het tapgesprek van 4 december 2019, dat kort voor de overdacht plaatsvond, werd in die eerdere tapgesprekken ook kort besproken waar verdachte en [naam 1] elkaar kort zouden ontmoeten. Naar het oordeel van de rechtbank past dit gedrag, in samenhang bezien met het tapgesprek en de observatie van 4 december 2019, bij de korte ontmoetingen die gewoonlijk gepaard gaan met de verkoop van drugs aan gebruikers.
Dat verdachte al vanaf 1 december 2018 in cocaïne zou hebben gedeald, acht de rechtbank niet bewezen, nu dit slechts is gebaseerd op de verklaring van [naam 1] en zijn verklaring voor die langere periode onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Wel acht de rechtbank op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode vanaf 15 november 2019 tot en met 4 december 2019 in cocaïne heeft gedeald.