Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Steijgerwalt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 25 februari 2019, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd beëindigd per 9 november 2018. Eiseres was werkzaam als horecamedewerkster en was op 9 oktober 2017 uitgevallen na een bedrijfsongeval. Het UWV had haar een ZW-uitkering toegekend, maar na een eerstejaarsbeoordeling werd deze beëindigd.
Tijdens de zitting op 27 augustus 2019 heeft eiseres aanvullende medische rapporten ingediend, maar het UWV was niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en later de zaak gesloten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door eiseres ingediende informatie geen aanleiding gaf om aan de belastbaarheid van eiseres te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) correct was opgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aangezien er pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.