ECLI:NL:RBZWB:2020:1453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1698
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na bedrijfsongeval en geschiktheid voor arbeid

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Steijgerwalt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 25 februari 2019, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd beëindigd per 9 november 2018. Eiseres was werkzaam als horecamedewerkster en was op 9 oktober 2017 uitgevallen na een bedrijfsongeval. Het UWV had haar een ZW-uitkering toegekend, maar na een eerstejaarsbeoordeling werd deze beëindigd.

Tijdens de zitting op 27 augustus 2019 heeft eiseres aanvullende medische rapporten ingediend, maar het UWV was niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en later de zaak gesloten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door eiseres ingediende informatie geen aanleiding gaf om aan de belastbaarheid van eiseres te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) correct was opgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aangezien er pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1698 ZW

uitspraak van 26 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[nam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), gevestigd te Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 augustus 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
Eiseres heeft ter zitting nog een verklaring van radioloog [naam radioloog] van 25 maart 2019 aan het dossier toegevoegd en aangekondigd later nog een medisch rapport aan de gedingstukken te willen toevoegen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 3 september 2019 heeft eiseres een rapportage van de psychologen [naam psycholoog1] en [naam psycholoog2] van 2 september 2019 aan de gedingstukken toegevoegd.
Het UWV heeft daarop gereageerd bij brief van 17 september 2019 waarbij een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2019 is bijgevoegd.
Op 9 januari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten omdat desgevraagd geen van de partijen had aangegeven prijs te stellen op een nader onderzoek ter zitting voordat de rechtbank tot een uitspraak in deze procedure zou komen.
Bij brief van 21 februari 2020 heeft de rechtbank de uitspraakdatum met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als horecamedewerkster. Voor dat werk is zij op 9 oktober 2017 uitgevallen vanwege de gevolgen van een bedrijfsongeval waarbij zij op het hoofd werd geraakt door een tafelblad. Het UWV heeft met ingang van 11 oktober 2017 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 8 oktober 2018 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 9 november 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 9 november 2018.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiseres bestudeerd en eiseres onderzocht op het spreekuur 21 september 2018. Daarbij heeft de verzekeringsarts ook de informatie betrokken van de huisarts [naam huisarts] van 13 maart 2018.
In de rapportage van 21 september 2018 heeft de verzekeringsarts aangegeven dat eiseres is uitgevallen met problemen met concentreren, het gebruik van de rechterarm en het rechterbeen, langer dan een half uur zitten, bukken en vermoeidheid. Eiseres ligt 1/3 van de tijd die zij wakker is op de bank. De verzekeringsarts ziet duidelijk een beperking in de stabiliteit van de romp, die het direct gevolg lijkt te zijn van conditieverlies door het vele liggen. Eiseres lijkt te blijven hangen in de klachtbeleving en beweegt te weinig. Langdurig statische houdingen zijn niet mogelijk. Eiseres is aangewezen op lichte afwisselende bezigheden. Er is geen medische grondslag voor een urenbeperking. De verzekeringsarts acht eiseres ongeschikt tot het verrichten van ‘zijn arbeid’, als bedoeld in artikel 19 van de ZW. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 september 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft, na het dossier van eiseres te hebben bestudeerd, eiseres op de hoorzitting van 5 februari 2019 geobserveerd en onderzocht. Verder beschikt hij over de rapportage intake OCA (revalidatiecentrum) van 15 november 2018. In zijn rapportage van
5 februari 2019 heeft hij opgemerkt dat de huisarts weliswaar over whiplashachtige klachten spreekt, maar dat de neuroloog geen afwijkingen kon vaststellen. Neurologische uitvalsverschijnselen ontbraken, schade aan de halswervelkolom acht de verzekeringsarts b&b onwaarschijnlijk net als hersenschade, met name omdat eiseres bij het ongeval niet buiten bewustzijn raakte. Nu de klachten langer dan drie maanden duren classificeert het beeld als langdurige whiplash associated disorder (WAD) graad I of II volgens de verzekeringsarts b&b.
In psychische zin valt hem op dat noch de verzekeringsarts, noch hijzelf geheugen- en concentratieproblemen heeft waargenomen, nog daargelaten dat volgens hem cognitieve tekorten niet te verklaren zijn uit het ongeval waarbij immers geen betekenisvol hoofdletsel is vastgesteld.
Op de datum in geding, circa 13 maanden na het ongeval, acht de verzekeringsarts b&b vanuit pathofysiologisch oogpunt niet meer te verklaren waarom eiseres nog zulke forse klachten heeft en belemmeringen ervaart. De door eiseres ervaren klachten zijn niet medisch objectiveerbaar. Er is geen medische reden voor een urenbeperking.
De FML van 21 september 2018 wordt door de verzekeringsarts b&b onderschreven.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij lichamelijke en fysieke klachten heeft als persisterende nekklachten, prikkelbaarheid en vermoeidheid, klachten aan de rechterschouder en rechterarm, alsmede pijn in haar stuitje. Als zij langer zit kruipt die pijn omhoog naar de nek. Ondanks die direct na het ongeval ontstane klachten heeft zij geprobeerd door te werken. Daarmee is volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden. Zij acht het onderzoek dan ook onvoldoende en onzorgvuldig en ziet in de FML onvoldoende beperkingen voor aandacht, herinneren, concentreren en vermoeidheid die de nekklachten doen toenemen. Ook de beperkingen voor tv-kijken en lezen door concentratieproblemen en problemen met het uithoudingsvermogen blijken onvoldoende uit de FML. Eiseres claimt minimaal anderhalf uur rust nodig te hebben als haar energie op is, voor zij verder kan. Dus acht zij een urenbeperking noodzakelijk. Voorts stelt zij maximaal 5 kg te kunnen tillen en niet 10 kg zoals in de FML staat.
Verder stelt zij dat de beperking voor conflicthantering onvoldoende is net als de beperkingen op het gebied van lawaai, reiken, ook langdurig ondersteund, frequent buigen, zitten en boven schouderhoogte werken. Daarnaast kan zij niet ’s nachts werken. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar informatie van haar huisarts van 13 oktober 2018, van de neuroloog van 16 oktober 2018, van de fysiotherapeut van 24 december 2018 en van de chiropractor van 22 november 2018. Ter zitting heeft eiseres nog een brief van de radioloog van 25 maart 2019 overgelegd en een psychologische rapportage van 2 september 2019.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder niet alleen haar energetische klachten maar ook de fysieke klachten. De verzekeringsartsen hebben eiseres zelf gesproken en onderzocht en er is medische informatie opgevraagd bij de huisarts en het OCA (revalidatiecentrum). Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van
12 augustus 2019 heeft gereageerd op de beroepsgronden en daarbij ook nadrukkelijk de door eiseres ingebrachte informatie van de huisarts, neuroloog, fysiotherapeut en chiropractor in zijn overwegingen heeft betrokken. De brieven van de fysiotherapeut en de chiropractor bevatten volgens de verzekeringsarts b&b wel informatie over de klachten en de wijze van behandelen, maar geven geen medische onderbouwing voor de klachten. De neuroloog heeft geen neurologische afwijkingen vastgesteld. De conclusie van de verzekeringsarts b&b na bestudering van deze informatie is dat daarin geen ondersteuning ligt voor een claim van meer beperkingen. De mentale, fysieke en energetische klachten van eiseres zijn grotendeels niet geobjectiveerd, wat passend is bij de diagnose WAD I/II. De verzekeringsarts b&b houdt daarom onverkort vast aan zijn mening dat geen redenen bestaan om de FML van 21 september 2018 aan te scherpen.
De verzekeringsarts b&b heeft ook gereageerd op het ter zitting overgelegde radiologisch rapport van een MRI-scan en het later ingediende psychologische rapport, in de rapportage van 9 september 2019. Hij stelt dat de in de brief van de radioloog beschreven slijtage niet post-traumatisch is en geen verklaring levert voor rechtszijdige klachten. Verder merkt de verzekeringsarts b&b op dat aan het neuropsychologisch onderzoek van juli 2019 enkele gebreken kleven. Zo is het onderzoek niet uitgevoerd door een daartoe gekwalificeerde BIG-geregistreerde klinische neuropsycholoog en zijn er geen tests op onderpresteren uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek kunnen daarom geen rol spelen bij de vaststelling van de aard en ernst van de beperkingen van eiseres. Nog daargelaten dat de resultaten van de tests best goed zijn en de psychologen niet stellen dat er sprake is van een stoornis, aldus de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b zijn standpunt voldoende zorgvuldig en inzichtelijk heeft onderbouwd. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 21 september 2018 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres gedetailleerd de verschillende belastingen van de haar geduide functies gekenschetst als te zwaar om door haar te kunnen worden gedragen.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 oktober 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 december 2018. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit vooral voort uit de opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Anders dan eiseres leest de rechtbank geen tegenstrijdigheid tussen het rapport van de verzekeringsarts van 21 september 2018 (pagina 5) en de FML ten aanzien van het aspect tillen. In de FML is aangegeven dat eiseres tot 10 kilo kan tillen (aspect 4.14). In het rapport geeft de verzekeringsarts hierover aan dat eiseres zelf aangeeft tot 5 kilo te kunnen tillen, maar dat maar een gedeelte van de door haar geclaimde klachten kan worden gehonoreerd, omdat de klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. Blijkbaar vindt de verzekeringsarts dus dat eiseres minder beperkingen heeft voor tillen dan zijzelf aangeeft.
Ten aanzien van het aspect ‘zitten’ in de functie administratief ondersteunend medewerker (eens per maand een teamoverleg tot 2 uren) merkt de rechtbank op dat een teamoverleg ook staand gevoerd kan worden of dat tijdens het overleg een mogelijkheid tot vertreden geboden kan worden.
5.4
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Gelet op deze toelichting en hetgeen daarop door het UWV nog is toegelicht is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiseres in deze functies niet wordt overschreden.
6.
Maatman
6.1
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat ten onrechte de horecamedewerkster als maatman is genomen bij de beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW.
6.2
In het als reactie op de beroepsgronden opgestelde rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 augustus 2019 heeft deze terecht gesteld dat de hoofdregel is dat voor het vaststellen van de maatman wordt uitgegaan van het laatst verrichtte werk voor de uitval. Deze hoofdregel lijdt alleen uitzondering, zoals deze arbeidsdeskundige terecht opmerkt, als sprake is van evidente ongeschiktheid bij aanvang van de functie.
6.3
Met de arbeidsdeskundige is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke evidente ongeschiktheid van eiseres bij aanvang van haar baan als horecamedewerkster niet is gebleken. De grief dat ten onrechte de horecamedewerkster als maatman is aangenomen slaagt daarom niet.
7.
Conclusie
7.1
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft
het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35%
arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 9 november 2018.
7.2
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 26 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.