In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 26 november 2011 een bijstandsuitkering ontving, had zijn recht op bijstand zien intrekken met terugwerkende kracht tot 1 december 2018. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de gemeente naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij was vastgesteld dat eiser niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht. Eiser had geen deugdelijke administratie bijgehouden van zijn inkomsten als zelfstandig ondernemer en had geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Het college had eerder al een bedrag van € 10.021,66 aan teveel verstrekte bijstand teruggevorderd.
Tijdens de zitting op 12 maart 2020 werd het beroep van eiser behandeld. Eiser stelde dat hij contant betaald werd voor zijn werkzaamheden en dat hij geen facturen opstelde, wat leidde tot onduidelijkheid over zijn inkomsten. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de teveel verstrekte bijstand gerechtvaardigd waren. De rechtbank wees het beroep van eiser af, waarbij werd benadrukt dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de bijstandsverlening bij het college lag.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Participatiewet, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke administratie en het naleven van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers.