ECLI:NL:RBZWB:2020:1452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 26 november 2011 een bijstandsuitkering ontving, had zijn recht op bijstand zien intrekken met terugwerkende kracht tot 1 december 2018. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de gemeente naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij was vastgesteld dat eiser niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht. Eiser had geen deugdelijke administratie bijgehouden van zijn inkomsten als zelfstandig ondernemer en had geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Het college had eerder al een bedrag van € 10.021,66 aan teveel verstrekte bijstand teruggevorderd.

Tijdens de zitting op 12 maart 2020 werd het beroep van eiser behandeld. Eiser stelde dat hij contant betaald werd voor zijn werkzaamheden en dat hij geen facturen opstelde, wat leidde tot onduidelijkheid over zijn inkomsten. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de teveel verstrekte bijstand gerechtvaardigd waren. De rechtbank wees het beroep van eiser af, waarbij werd benadrukt dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de bijstandsverlening bij het college lag.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Participatiewet, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke administratie en het naleven van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6478 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2020 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: mr. A.M.M. Stam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 3 juli 2019 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (PW) van eiser ingetrokken met ingang van 1 december 2018 en de teveel verstrekte bijstand over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 juni 2019 teruggevorderd. In het besluit van 10 juli 2019 (primair besluit II) is het bedrag van terugvordering vastgesteld op € 10.021,66.
In het besluit van 17 oktober 2019, verzonden op 6 november 2019 (het bestreden besluit), heeft het college het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 12 maart 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam tolk] als tolk Turks en mr. C.G. Smout namens het college.
Overwegingen

1.Feiten

Eiser ontvangt sinds 26 november 2011 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Hij staat per 1 februari 2014 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als beherend vennoot van de onderneming [naam onderneming] . De werkzaamheden van de onderneming bestaan uit kledingreparaties en uit reparatie en stoffering van meubels.
Met ingang van 25 januari 2017 is eiser aangemerkt als marginaal zelfstandige en heeft hij van het college toestemming gekregen om als zodanig inkomsten te verwerven, onder de voorwaarde dat hij een deugdelijke administratie bijhoudt en op grond daarvan zijn inkomsten uit die werkzaamheden doorgeeft aan de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente Tilburg.
In maart 2019 is er door de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatige verstrekking van de bijstandsuitkering van eiser. In dat kader heeft het college per brief van 1 april 2019 bij eiser onder meer de volgende stukken opgevraagd:
  • de aangifte inkomstenbelasting over 2015, 2016, 2017 en 2018;
  • alle afschriften van de zakelijke rekeningen over de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 april 2019;
  • de boekhouding van het bedrijf van eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 april 2019, inclusief winst- en verliesrekening.
Op 3 april 2019 heeft het college de bovenstaande gegevens van eiser ontvangen.
Op 12 juni 2019 heeft er bij de gemeente Tilburg een zogeheten spreekkamergesprek met eiser plaatsgevonden en aansluitend een huisbezoek.
Team Fraudebestrijding van de gemeente Tilburg heeft op 1 juli 2019 gerapporteerd dat eiser een andere geldstroom heeft dan de bijstandsuitkering. Eiser heeft tijdens het spreekkamergesprek verklaard dat hij inkomsten ontvangt door het repareren van kleding. Hij wordt contant betaald en maakt geen factuur voor zijn klanten. Eiser heeft hiervan geen administratie of boekhouding bewaard en ook geen melding gemaakt bij de gemeente Tilburg. Hierdoor heeft hij de inlichtingenplicht geschonden, aldus het Team Fraudebestrijding. Daarnaast kunnen de inkomsten niet geschat worden, omdat eiser niet de gevraagde deugdelijke en verifieerbare boekhouding van de periode 1 december 2018 tot en met 12 juni 2019 heeft overgelegd. Team Fraudebestrijding heeft het college geadviseerd om het recht op bijstand in te trekken per 1 december 2018 op grond van artikel 54, derde lid, artikel 17 en artikel 11 van de PW.
Het college heeft aan primair besluit I en II ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan bovenstaande verzoeken om volledig en met controleerbare bewijsstukken onderbouwd inzage te geven in zijn financiële situatie. De wel door eiser aangeleverde gegevens acht het college daarvoor onvoldoende.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het college heeft in het bestreden besluit de primaire besluiten gehandhaafd en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het valt het college op dat eiser in de periode van januari 2018 tot en met juni 2019 steeds dezelfde bedragen en werkzaamheden heeft opgegeven. Uit de bankafschriften komt naar voren dat eiser weinig geld uitgeeft voor de kosten van levensonderhoud. Volgens het college zijn de bedragen, die eiser van zijn bankrekening opneemt voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud, te laag voor een gezin van vier personen. Eiser heeft tijdens het spreekkamergesprek gezegd dat zijn bijstandsuitkering op de 20e dag van de maand wordt gestort en dat hij dit dan vervolgens door middel van pinnen opneemt. Volgens het college blijkt dit niet uit de overgelegde bankafschriften. Eiser heeft niet aangetoond hoe hij de kosten voor levensonderhoud van zijn gezin bekostigt en daarmee onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie gegeven. Daarnaast is uit het fraudeonderzoek gebleken dat eiser geen deugdelijke boekhouding heeft bijgehouden en dat hij kledingreparaties uitvoert waarvoor hij geen factuur opmaakt en ook niet in een boekhouding administreert. Dit betekent dat eiser onvoldoende inzicht in zijn inkomsten uit zijn bedrijfsvoering heeft verstrekt, aldus het college. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Volgens het college is het recht op bijstand op goede gronden met ingang van 1 december 2018 ingetrokken en de verstrekte bijstand over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 juni 2019 terecht teruggevorderd.

2.Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

3.Omvang geschil

Tussen partijen is in geschil of het college terecht heeft geoordeeld dat het recht op bijstand over de periode in geding, 1 december 2018 tot en met 30 juni 2019, niet vastgesteld kon worden. De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt, is of het college de bijstand van eiser over de periode in geding terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd.

4.Beoordeling

4.1.
Kosten levensonderhoud
4.1.1.
Eiser vermeldt in beroep dat hij, indien mogelijk, maandelijks na ontvangst van toeslagen en zijn bijstandsuitkering, contant geld pint waaruit de uitgaven voor levensonderhoud en benzine worden gedaan. In sommige maanden, zoals in december en januari, heeft eiser meer uitgaven dan gebruikelijk waardoor pinnen niet mogelijk is. Hij zorgt er dan voor dat hij in de maanden daarvoor genoeg heeft gepind om daarvan in de maanden daarna te kunnen leven. Hij doet zijn uitgaven contant, omdat hij dan inzicht heeft in wat hij nog te besteden heeft. Ter onderbouwing heeft hij zijn bankafschriften over de maanden januari 2018 tot en met april 2019 overgelegd. Ter zitting heeft eiser erkend dat het doen van betalingen met contant geld niet zo handig is en dat hij daarom tegenwoordig pint.
4.1.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser, gezien de opgave in het beroepschrift, in de periode tot en met december 2018 een bedrag van € 4.180,00 contant gepind heeft. Het is dan mogelijk dat met dit bedrag aan contant geld de kosten van levensonderhoud in de maand december 2018 en januari 2019 zijn voldaan. Ter zitting heeft het college toegelicht dat er veel contante opnames zijn gedaan waarmee betalingen voor levensonderhoud kunnen zijn gedaan, maar dat dit aan het zicht van het college onttrokken is. De opgenomen bedragen zouden bijvoorbeeld ook voor vakantie gebruikt kunnen zijn.
4.1.3.
De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet duidelijk heeft kunnen maken hoe hij in de dagelijkse kosten van levensonderhoud voor zijn gezin voorziet of heeft voorzien. De stelling van eiser dat uit de vele contante geldopnames in de periode die ligt vóór dit geding gemiddeld genomen wel blijkt dat hij voldoende geldopnames doet voor levensonderhoud, treft geen doel. Bovendien verklaart eiser hierover wisselend, nu hij tijdens het spreekkamergesprek heeft verklaard dat hij zijn bijstandsuitkering maandelijks contant opneemt. De rechtbank is met het college van oordeel dat de contante opnames en betalingen niet verifieerbaar zouden zijn, waardoor niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.2.
Inkomsten uit bedrijfsvoering
4.2.1.
Eiser betoogt dat hij tijdens het spreekkamergesprek verkeerd moet zijn begrepen. Hij beheerst de Nederlandse taal niet goed en er was geen tolk aanwezig. Hierdoor heeft hij zijn verhaal niet goed kunnen doen. Hij heeft in ieder geval niet verklaard dat hij contant betaald wordt door particulieren, want hij werkt normaal gesproken niet voor particulieren. Hij heeft bij wijze van uitzondering één keer werkzaamheden verricht voor een particulier: zijn buurman. Dit betrof een factuur van € 4,50. Eiser heeft geen andere geldstroom of andere inkomsten die hij niet heeft doorgegeven en heeft dus ook geen boekhouding voor particulieren, omdat hij - op die ene uitzondering na - niet voor particulieren werkt. Daarnaast is het niet opmerkelijk dat eiser steeds dezelfde bedragen en dezelfde werkzaamheden opgeeft: hij werkt voor een aantal vaste bedrijven en doet hier dezelfde soort werkzaamheden voor. Hierdoor komen de bedragen regelmatig overeen. De bedrijven brengen het werk naar eiser en nemen dan ook de benodigdheden ten behoeve van de werkzaamheden mee. Daarom heeft eiser ook geen kosten.
4.2.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser het verslag van het spreekkamergesprek heeft gelezen en heeft ondertekend. Hierbij heeft hij te kennen gegeven dat hij kennis heeft genomen van de door hem afgelegde verklaring, dat de verklaring zijn woorden goed weergeeft en dat hij de verklaring goed heeft begrepen. Tijdens het spreekkamergesprek heeft eiser medegedeeld dat hij soms voor mensen kleding repareert, daar contant geld voor ontvangt en dan geen factuur opstelt. Hij heeft medegedeeld dat het verschillende bedragen zijn en dat hij geen administratie heeft van mensen voor wie hij kleding heeft gerepareerd. Verder stelt het college zich op het standpunt dat eiser niet per opdracht een factuur opstelt, maar dat hij verschillende opdrachten op één factuur verzamelt en daarvoor een prijs in rekening brengt. Hierdoor kan het college niet controleren of alle opdrachten zijn gefactureerd en ook niet wat de werkzaamheden zijn geweest die voor de afzonderlijke opdrachten zijn verricht. Omdat eiser geen boekhouding bijhoudt van zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer, kan hij geen inzicht geven in de inkomsten die hij uit zijn onderneming ontvangt. Hij heeft ook niet op een andere wijze een volledig inzicht gegeven in de kosten en baten van zijn onderneming. Het college handhaaft daarom het standpunt dat het recht op aanvullende bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.3.
Volgens vaste rechtspraak [1] mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van eiser buiten beschouwing te laten. Niet is gebleken dat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser tijdens het gesprek op geen enkele wijze heeft laten blijken dat hij de gestelde vragen niet goed begreep en steeds concreet antwoord heeft gegeven. Ook uit de stukken in het dossier blijkt niet dat eiser problemen heeft met de Nederlandse taal. Eiser heeft een lang arbeidsverleden in Nederland en heeft tijdens het spreekkamergesprek gezegd dat hij reclame voor zichzelf maakt en een visitekaartje heeft. Daarnaast heeft eiser pas in zijn aanvullende bezwaarschrift – drie maanden na het spreekkamergesprek – aangegeven dat hij verkeerd begrepen zou zijn. Tijdens het spreekkamergesprek heeft eiser ook niet om een tolk gevraagd. Ter zitting – met tolk – heeft eiser ook eerst verklaard dat hij voor personen van wie hij geen opdracht kreeg, geen factuur heeft opgesteld omdat het om kleine bedragen ging. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij tijdens het spreekkamergesprek alleen gezegd zou hebben dat hij maar voor één persoon particuliere werkzaamheden zou hebben verricht en uiteindelijk heeft hij verklaard dat hij wel gezegd heeft dat hij voor een aantal personen werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij geen factuur heeft opgesteld, maar dat hij dit niet zo bedoeld heeft.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser contant betaald is door particulieren voor kledingreparaties, dat hij hiervoor geen facturen heeft gemaakt en hiervan ook geen administratie heeft bewaard. Afgezet tegen deze verklaring vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser slechts één keer kledingreparatiewerkzaamheden voor een particulier, zijn buurman, zou hebben verricht.
Eiser heeft in 2017 toestemming gekregen om inkomsten te verwerven als zelfstandige onder de voorwaarde dat hij een deugdelijke administratie zou bijhouden en alle inkomsten zou doorgeven. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank is daarom met het college van oordeel dat eiser ook op dit punt niet voldaan heeft aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Onzorgvuldig onderzoek
4.3.1.
Eiser stelt dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. In het rapport van Team Fraudebestrijding staat dat er geprobeerd is om de inkomsten te schatten aan de hand van de opgevraagde stukken. Eiser zou hiervoor geen bewijs hebben ingeleverd, waardoor het niet mogelijk was om de inkomsten te schatten. Volgens eiser heeft hij zijn boekhouding wel overgelegd, maar bestond deze maar uit één factuur van kledingreparatiewerkzaamheden voor particulieren, namelijk de factuur van € 4,50 voor zijn buurman. De rapporteur had op basis van de verklaring van eiser moeten doorvragen om meer informatie te verkrijgen over hoe vaak eiser reparatiewerkzaamheden voor particulieren verrichtte en om welke bedragen het ging. Door dit na te laten en ook geen tolk in te schakelen tijdens het spreekkamergesprek, is er geen zorgvuldig onderzoek verricht. Daarnaast is de terugvordering van de gehele bijstandsuitkering per 1 december 2018 niet evenredig, omdat de rapporteur had kunnen nagaan dat hij maar zeer geringe inkomsten had uit werkzaamheden ten behoeve van particulieren.
4.3.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de handhavingsspecialisten zorgvuldig te werk zijn gaan en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat dit niet het geval is geweest. Naar aanleiding van het gesprek heeft het college aan eiser gevraagd een administratie of boekhouding te overleggen van zijn kledingreparaties over de periode van 1 december 2018 tot heden. Die gegevens heeft het college niet ontvangen, waarna het college bij primair besluit I het recht op bijstand heeft ingetrokken omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Wat eiser in beroep heeft gesteld, strookt volgens het college niet met de door hem afgelegde verklaring tijdens het spreekkamergesprek.
4.3.3.
De rechtbank overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Zoals reeds in r.o. 4.1.3. en 4.2.3. is overwogen, is uit het fraudeonderzoek gebleken dat eiser niet duidelijk heeft kunnen maken hoe hij in de dagelijkse kosten van levensonderhoud voor zijn gezin voorziet of heeft voorzien en heeft hij geen inzicht gegeven in alle inkomsten die hij uit zijn onderneming ontvangt. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand van eiser over de te beoordelen periode niet is vast te stellen. Het college was daarom gehouden de bijstand over de te beoordelen periode in te trekken en terug te vorderen. Gelet op de verplichte intrekking en terugvordering van bijstand bestaat voor het college geen ruimte voor een belangenafweging. Slechts als er sprake is van dringende redenen moet van terugvordering worden afgezien. Van dringende redenen om af te zien van terugvordering is de rechtbank niet gebleken.
4.4.
Nieuwe bijstandsuitkering
De stelling van eiser dat zijn nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering wel is toegekend, maakt dit niet anders. Dit betreft namelijk een nieuwe aanvraag voor een andere periode die opnieuw is beoordeeld en dus buiten de omvang van dit geding valt.
4.5.
Conclusie
Het college was gehouden de bijstand over de periode in geding in te trekken en terug te vorderen. Het beroep is daarom ongegrond.

5.Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 25 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: wettelijk kader
Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid, van de PW, bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de PW, bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a, eerste lid, van de PW, bepaalt, voor zover relevant, dat het college onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voorzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de vertrekking van gegevens plaatsvindt.
Artikel 53a, zesde lid, van de PW, bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voorzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de PW, bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van de bijstand herziet, dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de PW, bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verlichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid, van de PW, bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari 2012 ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.