ECLI:NL:RBZWB:2020:1449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering en bezwaar werkgever

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.M. Straasheijm, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 juli 2019, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de werkgever geen toegang mocht hebben tot medische gegevens van eiseres, maar heeft mr. W. Sisson, gemachtigde van de werkgever, bijzondere toestemming verleend om deze gegevens in te zien.

Tijdens de zitting op 5 maart 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het UWV haar niet op de hoogte had gesteld van het bezwaar van de werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever het primaire besluit van het UWV, dat op 28 juni 2018 was verzonden, niet tijdig had ontvangen. Eiseres betwistte de ontvankelijkheid van het bezwaar van de werkgever, omdat deze te laat was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het bezwaar van de werkgever ten onrechte ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van de werkgever niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4394 ZW

uitspraak van 26 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.M. Straasheijm,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam belanghebbende], te [plaatsnaam 2] , (de werkgever)
gemachtigde: mr. W. Sisson, werkzaam bij Acture B.V..

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiseres heeft aan de werkgever geen toestemming verleend om kennis te nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissing van 18 november 2019 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de werkgever van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is. De rechtbank heeft aan mr. W. Sisson bijzondere toestemming verleend om kennis te nemen van die stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Derde partij is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat eiseres geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan de werkgever te verstrekken. Dit betekent dat in deze uitspraak geen melding zal worden gemaakt van specifieke op eiseres betrekking hebbende medische gegevens.
1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is op 18 april 2017 uitgevallen als schoonmaakmedewerkster met diverse klachten.
De werkgever is eigenrisicodrager en heeft op 9 januari 2018 aan het UWV verzocht om een eerstejaars ZW-beoordeling van eiseres.
Bij besluit van 28 juni 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd een eerstejaars ZW-beoordeling te doen, omdat niet aannemelijk is dat eiseres vanaf 18 april 2017 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest voor haar werk.
De werkgever heeft op 31 januari 2019 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Door eiseres is geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV merkt eiseres vanaf 18 april 2017 alsnog doorlopend arbeidsongeschikt aan.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij besluit van 18 december 2019 heeft het UWV geweigerd aan eiseres met ingang van
16 april 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt aangemerkt.
2.
Standpunt van eiseres
Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV haar niet in kennis heeft gesteld van het bezwaar van de werkgever en de bezwaarprocedure. Zij heeft daarom niet de mogelijkheid gehad toen haar standpunt naar voren te brengen. Volgens eiseres had het UWV het bezwaar van de werkgever niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het UWV stelt dat de werkgever op
30 januari 2019 bezwaar zou hebben gemaakt. Het bezwaarschrift is echter gedateerd op
9 mei 2019. Daarnaast is de werkgever niet pas met verzending op 29 januari 2019 bekend geworden met het primaire besluit, maar al op 10 september 2018, gelet op de datumstempel op de brief aan de werkgever. Voorts betwist eiseres dat zij na 18 april 2017 niet hersteld is geweest voor haar eigen werk. In de periode van 26 juni tot medio september 2017 heeft eiseres haar werkzaamheden volledig uitgevoerd, en zelfs extra gewerkt. Dit wordt bevestigd door informatie van de belastingdienst.
3.
Standpunt van derde partij
De werkgever heeft geen gronden ingebracht.
4.
Wettelijk kader
Op grond van de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. (In dat geval is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.)
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter zitting is voldoende vast komen te staan dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 december 2019, waarbij aan haar een WIA-uitkering is geweigerd. Eiseres heeft daarom niet om die reden - omdat dat besluit inmiddels in rechte vaststaat - geen belang meer bij de beoordeling van onderhavig beroep. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiseres daarbij geen belang (meer) heeft.
Zij overweegt daarom voorts als volgt.
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank allereerst voor of het UWV het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit terecht ontvankelijk heeft verklaard en inhoudelijk heeft beoordeeld.
Het UWV heeft gesteld dat hij de werkgever terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar, omdat het primaire besluit pas met verzending op 29 januari 2019 aan de werkgever bekend is gemaakt en zijn bezwaar van 31 januari 2019 daarom binnen de wettelijke bezwaartermijn van 6 weken is ingediend.
Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat uit het elektronisch systeem (EAED) weliswaar blijkt dat het primaire besluit op 28 juni 2018 aan de werkgever is verzonden, maar dat is niet aangetekend gebeurd. Omdat de werkgever de ontvangst van het primaire besluit ontkende, heeft het UWV het primaire besluit bij brief van 29 januari 2019 (nogmaals) aan de werkgever verzonden. Gelet hierop stelt het UWV dat het primaire besluit pas met verzending op 29 januari 2019 aan de werkgever bekend is gemaakt.
Eiseres betwist dat het primaire besluit na verzending op 28 juni 2018 niet door de werkgever is ontvangen. Eiseres wijst op de datumstempel ’10 sep. 2018’ op de door de werkgever overgelegde brief van 28 juni 2018, waarmee het primaire besluit aan Acture ten behoeve van de werkgever is gezonden. Hieruit blijkt volgens eiseres de ontvangst van het primaire besluit door de werkgever na verzending op 28 juni 2018. In ieder geval blijkt daaruit dat aan de werkgever eerder dan met de tweede verzending op 29 januari 2019 het primaire besluit bekend is gemaakt. Daarnaast heeft eiseres ter zitting gewezen op haar e-mail van 4 januari 2019 – welke datum ook voor 29 januari 2019 ligt – aan [naam persoon] (Acture), waarin zij melding maakt van een telefoongesprek met [naam persoon] op 27 december 2018 en waarin hij zou hebben aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van het UWV van 17 april 2018. Ook hieruit blijkt volgens eiseres dat de werkgever al voor de tweede verzending op 29 januari 2019 bekend was met het primaire besluit.
De rechtbank acht hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkgever het primaire besluit na verzending op 28 juni 2018 heeft ontvangen en dat dat besluit niet pas met de tweede verzending daarvan op 29 januari 2019 aan hem bekend is gemaakt. Nu uit moet worden gegaan van bekendmaking met verzending op 28 juni 2018, is de ontvangst van het bezwaarschrift van de werkgever op 31 januari 2019 buiten de wettelijke bezwaartermijn en dus te laat. De werkgever heeft naar het oordeel van de rechtbank geen geldige reden genoemd die die termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is. Het UWV heeft dat bezwaar ten onrechte ontvankelijk geacht en de werkgever ten onrechte ontvangen in dat bezwaar. Het bestreden besluit houdt daarom geen stand.
6.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.