In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.M. van Woensel, had een uitkering aangevraagd die met ingang van 3 juni 2019 zou ingaan, na een periode van arbeidsongeschiktheid door zwangerschapsklachten en een burn-out. Het UWV had in een primair besluit op 28 juni 2019 geweigerd deze uitkering toe te kennen, wat door eiseres werd bestreden. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, maar wijzigde later het besluit en kende alsnog een ZW-uitkering toe, echter zonder erkenning van de arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 19 februari 2020, waar zowel eiseres als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de medische rapportages van een sociaal medisch verpleegkundige en een verzekeringsarts van het UWV. Eiseres stelde dat haar klachten, voortkomend uit een keizersnede, haar ongeschikt maakten voor haar eigen werk als servicecoördinator. De rechtbank oordeelde dat de rapportages voldoende zorgvuldig waren en dat de klachten van eiseres niet ongeschikt maakten voor haar eigen werk, dat voornamelijk zittend van aard was.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV op goede gronden had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen op basis van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.