ECLI:NL:RBZWB:2020:1443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4699
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van zwangerschap of bevalling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.M. van Woensel, had een uitkering aangevraagd die met ingang van 3 juni 2019 zou ingaan, na een periode van arbeidsongeschiktheid door zwangerschapsklachten en een burn-out. Het UWV had in een primair besluit op 28 juni 2019 geweigerd deze uitkering toe te kennen, wat door eiseres werd bestreden. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, maar wijzigde later het besluit en kende alsnog een ZW-uitkering toe, echter zonder erkenning van de arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 19 februari 2020, waar zowel eiseres als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de medische rapportages van een sociaal medisch verpleegkundige en een verzekeringsarts van het UWV. Eiseres stelde dat haar klachten, voortkomend uit een keizersnede, haar ongeschikt maakten voor haar eigen werk als servicecoördinator. De rechtbank oordeelde dat de rapportages voldoende zorgvuldig waren en dat de klachten van eiseres niet ongeschikt maakten voor haar eigen werk, dat voornamelijk zittend van aard was.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV op goede gronden had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen op basis van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4699 ZW

uitspraak van 26 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.M. van Woensel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiseres met ingang van 3 juni 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Met het besluit op bezwaar van 1 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen bestreden besluit I.
Bij besluit op bezwaar van 17 januari 2020 (bestreden besluit II) heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd. Aan eiseres wordt met ingang van 3 juni 2019 alsnog een ZW-uitkering toegekend.
Het beroep van eiseres is mede gericht tegen bestreden besluit II.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 februari 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en mr. A.P.J. Mijs namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres was met ingang van 26 maart 2018 op uitzendbasis werkzaam als servicecoördinator bij [naam bedrijf] . Voor dat werk is zij op 14 augustus 2018 uitgevallen vanwege een burnout en zwangerschapsklachten. Met ingang van 17 augustus 2018 is het dienstverband met [naam bedrijf] beëindigd. Bij besluit van 14 november 2018 is aan eiseres met ingang van 14 augustus 2018 een ZW-uitkering toegekend, omdat zij ziek is vanwege zwangerschaps- of bevallingsklachten. Bij besluit van 28 november 2018 is deze uitkering met ingang van 11 februari 2019 beëindigd en is aan eiseres een zwangerschaps- en bevallingsuitkering toegekend. Deze uitkering heeft eiseres ontvangen tot 3 juni 2019.
Op 3 juni 2019 heeft eiseres zich ziek gemeld.
Met het primaire besluit heeft het UWV geweigerd aan eiseres met ingang van 3 juni 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
2.
Bestreden besluiten
Met bestreden besluit I heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat zij geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling.
Met bestreden besluit II heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd. Aan eiseres wordt alsnog met ingang van 3 juni 2019 een ZW-uitkering toegekend, omdat zij niet in staat was om haar eigen werk te verrichten. Het UWV handhaaft echter het standpunt dat eiseres niet arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap of bevalling.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
De vrouwelijke verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde (artikel 19, tweede lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het voormalige werk van eiseres als servicecoördinator als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling/standpunt van het UWV
De bestreden besluiten zijn gebaseerd op de rapportages van een sociaal medisch verpleegkundige ( [naam verpleegkundige] ), getoetst en akkoord bevonden door een arts en in bezwaar van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
[naam verpleegkundige] heeft eiseres telefonisch gesproken. [naam verpleegkundige] rapporteert dat eiseres, gezien haar verhaal, arbeidsongeschikt is als gevolg van psychische klachten/burn out. In de maatgevende arbeid heeft eiseres een flinke verantwoordelijkheid en dat past wellicht niet bij haar psychische gesteldheid. Dat is volgens [naam verpleegkundige] verder ter beoordeling van de bedrijfsarts. [naam verpleegkundige] concludeert dat de buikklachten eiseres niet arbeidsongeschikt maken voor haar maatstaf, omdat het vooral zittend werk betreft en eiseres regelmogelijkheden heeft voor opstaan en lopen tussendoor. De arbeidsongeschiktheid is dus niet een rechtstreeks gevolg van de zwangerschap of bevalling.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting/het spreekuur, haar oriënterend psychisch en lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiseres op de datum in geding ongeschikt is voor het eigen werk, maar niet als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres geeft aan fysiek burn-out te zijn. Zij is vergeetachtig en vermoeid. Verder zijn er klachten aan de nek en rug tussen de schouderbladen. Bij lichamelijk onderzoek vindt de verzekeringsarts b&b forse hypertonie ter plaatse. Die klachten duidt de verzekeringsarts b&b als spanningsklachten in het kader van een overspanning. Eiseres is als gevolg van het spanningsbeeld verminderd belastbaar in werk en haar belastbaarheid wordt daardoor overschreden in het eigen werk. Naast deze klachten spelen aanhoudende klachten van de buik ter plaatse van het litteken van de keizersnede. Het eigen werk is echter voornamelijk zittend van aard, waarbij de buik niet of nauwelijks belast wordt, en er is voldoende ruimte voor afwisseling van houding. Volgens de verzekeringsarts b&b dragen de buikklachten daarmee niet evident bij aan de ongeschiktheid voor het eigen werk.
5.2
Standpunt van eiseres
Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat zij door een keizersnede lichamelijke klachten heeft waardoor zij haar eigen werk niet kan verrichten. Door de buikpijn als gevolg van die keizersnede is het niet mogelijk voor eiseres om langdurig en/of veelvuldig te lopen en zitten. Zeker dat laatste is een onderdeel van haar eigen werk. Zij kan daardoor haar eigen werk niet doen, waardoor zij arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Eiseres stelt dan ook dat aan haar een ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling toegekend had moeten worden.
5.3
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres met ingang van 3 juni 2019 een ZW-uitkering op basis van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling (artikel 19, tweede lid, van de ZW) toe te kennen.
5.3.2
Eiseres heeft bij die beoordeling een (financieel) belang, omdat een ZW-uitkering op basis van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling (artikel 19, tweede lid, van de ZW) hoger is dan een ZW-uitkering op basis van ongeschiktheid voor het eigen werk (artikel 19, eerste lid, van de ZW).
5.3.3
De rechtbank leidt uit de rapportages van [naam verpleegkundige] en de verzekeringsarts b&b af dat zij op de hoogte waren van de psychische en lichamelijke klachten van eiseres, waaronder de klachten aan haar buik. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien en onder meer haar buik onderzocht. Gelet hierop is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voldoende zorgvuldig verricht.
Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de verzekeringsarts b&b heel hard op haar buik heeft gedrukt en dat hij dat volgens haar plastisch chirurg niet had mogen doen.
Behalve dat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd, blijkt dit niet uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 31 juli 2017. Daarin is namelijk vermeld dat bij lichamelijk onderzoek de buik drukpijnlijk was bij
oppervlakkige aanraking. De rechtbank ziet in de enkele stelling van eiseres derhalve geen aanleiding het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft ook anderszins onvoldoende aanwijzingen dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht.
5.3.4
De vraag is vervolgens of de conclusie van [naam verpleegkundige] en de verzekeringsarts b&b, dat de belasting in de maatgevende functie servicecoördinator, gelet op de geclaimde klachten als gevolg van zwangerschap en bevalling (de buikklachten), de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt, gevolgd kan worden. [naam verpleegkundige] en de verzekeringsarts b&b stellen dat de buikklachten eiseres niet ongeschikt maken voor haar eigen werk, omdat dat werk voornamelijk zittend van aard is, waarbij de buik niet of nauwelijks belast wordt, en er voldoende ruimte is voor afwisseling van houding en vertreding.
Eiseres betwist dat zij in staat was tot het verrichten van haar eigen werk. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij als gevolg van haar buikklachten niet kon zitten. Zij moest hele dagen liggen. Zitten langer dan een uur kon in ieder geval niet. Begin januari 2020 heeft eiseres voor het litteken op haar buik een speciale crème gekregen waardoor zij nu redelijk kan zitten. Tot eind 2019 was dat echter niet mogelijk.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ook dit standpunt niet heeft onderbouwd met (medische) stukken. Het is de rechtbank uit de beschikbare stukken niet gebleken dat eiseres, ook met de vertredingsmogelijkheden in het eigen werk, dat werk door haar buikklachten niet zou kunnen verrichten. De rechtbank betrekt hierbij nog het dagverhaal van eiseres, zoals opgetekend door [naam verpleegkundige] in de rapportage van 27 juni 2019, waarin is vermeld dat eiseres heeft aangegeven dat zij niet lang kan zitten (> 30 min), dat lopen en staan goed gaan en dat zij na 10 minuten rust moet nemen door te gaan zitten of liggen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat [naam verpleegkundige] het dagverhaal niet juist heeft opgetekend. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook hieruit dat eiseres in staat moet worden geacht tot afwisseling tussen zitten, staan en lopen en dat zij daarom – gebruik makend van de vertredingsmogelijkheden in het eigen werk – in staat moet worden geacht om dat werk te verrichten.
5.3.5
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat uit de zorgvuldig opgestelde rapportages van de artsen van het UWV gemotiveerd volgt dat de klachten van eiseres die verband houden met zwangerschap of bevalling (haar buikklachten) haar niet ongeschikt maken voor het eigen werk. Als gevolg daarvan heeft het UWV op goede gronden geweigerd aan eiseres een ZW-uitkering toe te kennen op basis van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling (artikel 19, tweede lid, van de ZW). Dat besluit houdt dan ook stand.
6.
Conclusie
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskosten-veroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.