ECLI:NL:RBZWB:2020:1442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor opknap- en inrichtingskosten woning

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijzondere bijstand aanvroeg voor de kosten van het inrichten en opknappen van haar woning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. Eiseres had op 5 december 2018 een aanvraag ingediend, maar het college had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de kosten al waren gemaakt vóór de aanvraagdatum. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 5 februari 2020 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank overwoog dat volgens de Participatiewet bijstand in beginsel niet kan worden verleend voor kosten die zijn gemaakt vóór de aanvraagdatum. Eiseres stelde dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder lichamelijke en psychische klachten, niet eerder in staat was om de aanvraag in te dienen. Het college erkende de moeilijke situatie van eiseres, maar vond het niet aannemelijk dat zij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank volgde dit standpunt en oordeelde dat eiseres niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwam, omdat zij de kosten al had gemaakt voordat zij de aanvraag indiende.

Daarnaast voerde eiseres aan dat zij een toezegging had gekregen van een medewerkster van de gemeente dat haar kosten vergoed zouden worden als zij foto’s en bonnen zou inleveren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een concrete, ondubbelzinnige toezegging die door een bevoegd persoon was gedaan. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden de aanvraag van eiseres had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4220 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 januari 2019 (primaire besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van het aanschaffen van duurzame gebruiksgoederen om haar woning volledig in te richten afgewezen.
In het besluit van eveneens 10 januari 2019 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen van haar woning afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 1. Het college heeft het bezwaar opgevat als ook gericht tegen het primaire besluit 2.
In het besluit van 17 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 februari 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. A.M.E.J.J. Huijbregts.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 5 december 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor opknap- en inrichtingskosten van haar woning. Bij haar aanvraag heeft zij bonnen van diverse winkels, bankafschriften en foto’s van haar woning, van vóór en na het opknappen overgelegd.
Het college heeft bij afzonderlijke besluiten van 10 januari 2019 de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van de woning met duurzame gebruiksgoederen en voor de kosten van het opknappen van de woning afgewezen. Daarbij heeft het college aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat de kosten voor het inrichten en opknappen van de woning al zijn gemaakt in de periode 15 augustus 2018 tot 6 oktober 2018 en derhalve ruim vóór de datum van de aanvraag.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van de woning. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat het bezwaarschrift ook is opgevat als gericht tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen van de woning.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Het geschil
2. In geschil is de vraag of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor opknap- en inrichtingskosten op goede gronden heeft afgewezen.
Wettelijk kader
3. Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt.
Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
Aanvraag bijzondere bijstand
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690), welke rechtspraak zijn gelding heeft behouden na de inwerkingtreding van de artikelen 43 en 44 van de Participatiewet, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Van zulke bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.2
Vast staat dat eiseres de aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend, nadat zij de kosten voor het inrichten en opknappen van de woning al had gemaakt. Om deze reden komt eiseres in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
In de Verzamelbeleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ behorende bij de Verzamelverordening 2017 van de gemeente Dongen is in artikel 3.15, derde lid opgenomen dat voor aanvragen bijzondere bijstand geldt dat het college soms een periode van één maand terugwerkende kracht hanteert. Hiervan is echter geen sprake, aangezien eiseres de kosten voor het inrichten en opknappen van de woning in de periode van 15 augustus 2018 tot 6 oktober 2018, en dus niet in de maand voorafgaand aan de aanvraag van 5 december 2018, heeft gemaakt.
Eiseres komt dan ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop eiseres zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Het geschil spitst zich verder toe op de vraag van dit uitgangspunt kan worden afgeweken omdat bijzondere omstandigheden dat zouden rechtvaardigen.
Bijzondere omstandigheden
5.1
Eiseres stelt verder dat sprake is van dringende redenen waardoor de aanvraag toegekend had moeten worden. Er is volgens eiseres onvoldoende naar haar persoonlijke situatie gekeken. Zij kampt met lichamelijke en psychische klachten, waardoor zij niet eerder dan op 5 december 2018 in staat was de aanvraag in te dienen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres ter zitting informatie van haar huisarts overgelegd.
5.2
Het college erkent de moeilijke situatie waarin eiseres verkeert, maar acht het niet aannemelijk dat eiseres niet in staat was om de aanvraag om bijzondere bijstand in te (laten) dienen. Zij stond niet onder medische behandeling en was zelf kennelijk op vóór 5 december 2018 wel in staat om bij het college telefonisch te informeren naar de mogelijkheden van bijzondere bijstand en om aankopen te doen ten aanzien van de inrichting van haar woning.
5.3
De rechtbank kan het standpunt van het college volgen. Hoewel eiseres met medische klachten kampte, was het haar verantwoordelijkheid om tijdig de aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen. Indien eiseres zich hiertoe niet in staat zou achten, had het op haar weg gelegen om iemand, bijvoorbeeld een maatschappelijk werker, daartoe te machtigen. Eiseres stond niet onder een medische behandeling die het indienen van een aanvraag voor haar onmogelijk zou maken. Ook anderszins is uit het dossier of ter zitting niet gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk was om zelf tijdig aanvraag te doen dan wel daartoe hulp in te roepen.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het eiseres niet zou kunnen worden aangerekend dat zij haar aanvraag om bijzondere bijstand pas na de gemaakte kosten heeft ingediend, is dan ook geen sprake.
Vertrouwensbeginsel
6.1
Eiseres heeft aangevoerd dat zij een medewerkster van de gemeente Dongen heeft gesproken die haar heeft toegezegd dat als eiseres foto’s zou maken van de situatie van voor en na het opknappen van de woning en zij de bonnen zou inleveren, de betreffende kosten vergoed zouden worden. Hierna heeft zij een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend. Zij mocht er op vertrouwen hiermee op de juiste wijze te hebben gehandeld en voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen.
6.2
Het college heeft aangegeven dat de vermeende toezegging geen aanleiding vormt om eiseres met terugwerkende kracht bijzondere bijstand toe te kennen. De beweerdelijke toezegging staat haaks op het regime dat voortvloeit uit de wet en jurisprudentie. Desgevraagd kon eiseres geen naam geven van de medewerkster die zij heeft gesproken of aangeven wanneer de toezegging zou zijn gedaan. De gemachtigde van het college heeft ter zitting nader toegelicht dat navraag is gedaan onder de groep van de medewerkers die de eerste contacten hebben met de rechtzoekenden en onder de bijstandsconsulenten. Dit leverde geen aanwijzingen op dat de toezegging zou zijn gedaan aan eiseres dat de kosten zouden worden vergoed indien zij na afloop de bonnen en foto’s zou inleveren en aanvraag zou doen.
6.3
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel volgens vaste rechtspraak sprake moet zijn van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging gedaan door een daartoe bevoegd persoon.
Dat er een toezegging is gedaan dat indien eiseres foto’s van de situatie vóór en na de woninginrichting zou maken en bonnen zou inleveren, de kosten zouden worden vergoed, wordt door het college uitdrukkelijk ontkend en is ook niet in lijn met het door het college gevoerde beleid. De rechtbank wijst erop dat eiseres enkel aan heeft kunnen geven (telefonisch) met een medewerkster te hebben gesproken, zij kan geen naam van deze medewerkster geven en zij kan ook niet aangeven wanneer de toezegging zou zijn gedaan. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat onder een groep van ongeveer acht vrouwelijke medewerkers die directe contacten met rechtszoekenden hebben navraag is gedaan. Geen van deze medewerksters heeft aangegeven de bedoelde toezegging te hebben gedaan. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een concrete ondubbelzinnige toezegging, gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Eiseres komt geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toe.
Conclusie
7. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college op goede gronden de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen en de inrichting van de woning heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 26 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.