Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen, welke beslissing was genomen in een bestreden besluit van 26 september 2019. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.
De eiser, die eerder als productiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege overspannenheid en later vanwege nierstenen en lymfeklierkanker. Ondanks zijn klachten en de medische rapportages, concludeerde de rechtbank dat de verzekeringsartsen van het UWV de belastbaarheid van de eiser correct hadden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van de eiser niet leidend was in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de door hen opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) de beperkingen van de eiser adequaat weergaf. De rechtbank heeft ook de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze medisch passend waren voor de eiser. Aangezien de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, was het UWV gerechtigd om de WIA-uitkering te weigeren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.