ECLI:NL:RBZWB:2020:1438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5002
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen, welke beslissing was genomen in een bestreden besluit van 26 september 2019. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.

De eiser, die eerder als productiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege overspannenheid en later vanwege nierstenen en lymfeklierkanker. Ondanks zijn klachten en de medische rapportages, concludeerde de rechtbank dat de verzekeringsartsen van het UWV de belastbaarheid van de eiser correct hadden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van de eiser niet leidend was in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de door hen opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) de beperkingen van de eiser adequaat weergaf. De rechtbank heeft ook de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze medisch passend waren voor de eiser. Aangezien de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, was het UWV gerechtigd om de WIA-uitkering te weigeren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5002 WIA

uitspraak van 26 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering aan hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam persoon] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Per 13 maart 2017 ging eiser ziek uit dienst, omdat hij overspannen was. Met ingang van 30 oktober 2017 werd eiser hersteld verklaard.
Op 14 november 2017 heeft eiser zich ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW). Aan eiser werd met ingang van die datum een ZW-uitkering toegekend. Eiser bleek nierstenen en lymfeklierkanker te hebben.
Op 21 maart 2019 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 8 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 22 maart 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 22 maart 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 14 augustus 2019 gesteld dat hij het eens is met de visie van de primaire verzekeringsarts. Het onderzoek van de primaire verzekeringsarts bestond uit dossierstudie, anamnese, lichamelijk onderzoek, psychisch onderzoek en het meewegen van aanvullende medische informatie. De primaire verzekeringsarts acht eiser geschikt voor lichtere, niet zeer rug-belastende arbeid. Daarnaast gelden er beperkingen voor constante grote tijdsdruk en directe conflicthantering. Volgens de verzekeringsarts b&b is het betoog van de verzekeringsarts helder en liggen de vastgestelde beperkingen in functioneren door ziekte in lijn met de onderzoeksbevindingen en sporen deze met het ziektebeeld van eiser. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen reden om op basis van de primaire verzekeringsgeneeskundige rapportage de belastbaarheid van eiser te wijzigen.
Eiser claimt volledige arbeidsongeschiktheid, maar volgens de verzekeringsarts b&b is er daarvoor geen medische grondslag. Eiser is voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven niet dermate afhankelijk dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is. Er is ook geen sprake van een onvermogen in persoonlijk of sociaal functioneren, en eiser is ook niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling. De verzekeringsarts b&b stelt dat de primaire verzekeringsarts terecht de mogelijkheden en beperkingen in kaart heeft gebracht in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en deze heeft voorgelegd aan de arbeidsdeskundige. De door eiser naar voren gebrachte bezwaargronden werpen geen nieuw licht op de zaak en waren ook bij de primaire verzekeringsarts bekend.
De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld in de FML van 12 april 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij er voor 100% zeker van is dat hij niet kan werken. Eiser stelt dat hij weliswaar ‘schoon’ is verklaard van lymfeklierkanker, maar dat hij daaraan dusdanige beperkingen en kwalen heeft overgehouden dat de dagelijkse beleving daarvan velen malen zwaarder is dan de ziekte zelf. Dat hij niet kan werken, is niet de mening van eiser zelf, maar een feit/realiteit.
Het UWV wil echter vooralsnog niet in zijn klachten meegaan. Eisers dagelijkse beleving van de beperkingen/klachten staat haaks op de bevindingen van het UWV. In de rapportages van de verzekeringsartsen staan eisers bevindingen goed opgenomen, maar er wordt niets mee gedaan. Dat komt omdat de verzekeringsartsen de klachten niet visueel kunnen waarnemen. Eiser mist geen been, geen arm, maar hij mist wel alle kracht om inspanningen te verrichten. Eisers klachten maken het werken voor hem onmogelijk.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een patiëntenrapport bij zijn huisarts opgevraagd en dat toegevoegd. Daarin is onder andere informatie van de revalidatiearts, klinisch psycholoog en internist-hematoloog opgenomen. De psychiater heeft een nieuw, vervangend medicijn voorgeschreven: Wellbutrin 150 mg. De werkcoach heeft eiser voor twee maanden vrijgesteld van de sollicitatieplicht vanwege zijn klachten.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij eiser hebben gezien en op de hoogte waren van de door hem gestelde klachten, waaronder de kortademigheid, het zweten, het gebrek aan energie, en de psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten en het medicijngebruik rekening gehouden.
De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van zijn klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de medische informatie de door eiser gestelde klachten niet worden geobjectiveerd op de manier zoals hij die ervaart. Dit betekent niet dat de rechtbank (en het UWV) eiser niet gelooft, maar dat de regels medische onderbouwing eisen. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat eiser helemaal niet kan werken, dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de criteria om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen heel streng zijn. Deze criteria staan in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De tekst van dit artikellid is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. Er is volgens deze criteria pas sprake van volledige arbeidsongeschiktheid als eiser voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) helemaal afhankelijk is van anderen, of hij geestelijk niet zelfredzaam is, of als eiser is opgenomen in een ziekenhuis of kliniek. De verzekeringsarts b&b heeft kunnen concluderen dat op grond van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld dat een van deze omstandigheden zich voordoet.
Dat de werkcoach eiser twee maanden heeft vrijgesteld van de sollicitatieplicht, betekent ook niet dat het standpunt van het UWV niet klopt. De verzekeringsartsen van het UWV zijn niet aan de mening van de werkcoach gebonden. Het zijn deskundigen die op grond van de geldende criteria hun eigen afweging moeten maken. Dit hebben de verzekeringsartsen zorgvuldig gedaan en voldoende onderbouwd en gemotiveerd.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet gebleken is dat in de FML van 12 april 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: chauffeur heftruck, intern transport (Sbc-code 111270), assemblage medewerker metaalwaren (Sbc-code 264140) en productiemedewerker industrie (Sbc‑code 111180).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 mei 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 22 maart 2019.
7.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten luidt:
Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is;
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.