In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV. Eiseres had op 1 juli 2019 een primaire beslissing ontvangen waarin haar WW-uitkering werd geweigerd omdat zij verwijtbaar werkloos was geworden. Eiseres diende op 28 augustus 2019 bezwaar in, maar het UWV verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiseres stelde dat haar advocaat te traag was en dat zij daarom zelf bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat de vertraging in het indienen van het bezwaar verschoonbaar was. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat een medewerker van het UWV haar had verteld dat zij bezwaar kon maken, aangezien dit geen toezegging inhield dat het UWV de niet-tijdige indiening zou negeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.