ECLI:NL:RBZWB:2020:1388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit korpschef Nationale Politie inzake pensioenopbouw en RPU-regeling

In deze zaak heeft een politieambtenaar, eiser, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van de Nationale Politie. Eiser maakt sinds 2016 gebruik van de Regeling partieel uittreden voor 55 jaar en ouder (RPU). In het toekenningsbesluit werd vermeld dat alle aan het salaris gerelateerde aanspraken, zoals pensioenopbouw en vakantie-uitkering, gelijk zouden blijven. Echter, door wijzigingen in het beleid van de Belastingdienst en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) bleek dit in 2018 niet meer volledig uitvoerbaar. Eiser beroept zich op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de korpschef niet het bevoegd gezag is voor de pensioen- en fiscale consequenties van de RPU; dit ligt bij het ABP en de Belastingdienst. De korpschef heeft de uitvoering van het beleid van de Belastingdienst en het Pensioenreglement van het ABP correct uitgevoerd. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een ondubbelzinnige toezegging van de korpschef die gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om compensatie af. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2376 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. S. Blok,
en

de korpschef van de Nationale Politie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van de maand november 2018.
In het besluit van 9 april 2019 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 februari 2020. Hierbij was namens de korpschef aanwezig mr. L.C.M. Steenberghe. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser, die geboren is op 10 augustus 1961, werkt in dienst van de Nationale Politie. Hij heeft de korpschef gevraagd om gebruik te mogen maken van de Regeling partieel uittreden voor 55 jaar en ouder (RPU). Die aanvraag is toegewezen in een besluit van 23 juni 2016 (toekenningsbesluit). In dat besluit is onder meer meegedeeld:
“Op grond van de RPU wordt met ingang van 16 augustus 2016 je arbeidstijd per week met 2 uur verminderd. Je formele aantal werkuren wijzigt hiermee niet. Voor de uren die je minder werkt word je geacht met verlof te zijn. Hierdoor blijven alle aan het salaris gerelateerde aanspraken, zoals bijvoorbeeld pensioenopbouw (en dus ook de te betalen pensioenpremie) en vakantie-uitkering gelijk. Over de uren die je minder werkt ontvang je 50% van je oorspronkelijke brutosalaris.
Op 10 januari 2018, op 7 maart 2018 en 30 mei 2018 zijn op het Politie Intranet publicaties verschenen waarin wordt stilgestaan bij de gevolgen die de verhoging van de pensioenleeftijd kan hebben voor de pensioenopbouw. Kort gezegd vloeit, volgens die publicaties, uit de belastingwetgeving voort dat degene die langer dan tien jaar gebruik maakt van de RPU niet meer volledig pensioen opbouwt gedurende de uren waarin door de toepassing van de RPU niet gewerkt wordt. Het betreft degenen die, zoals eiser, vanaf 2014 tot en met mei 2017 gebruik zijn gaan maken van de RPU. Zij kunnen, zo is op 30 mei 2018 meegedeeld, de verminderde pensioenopbouw inperken door tussentijds de RPU minimaal zes maanden stop te zetten. Met de politievakbonden is overeengekomen dat degenen, zoals eiser, die op 1 januari 2018 nog geen 58 jaar oud waren, hun RPU tot 1 januari 2018 kunnen terugdraaien. Met de Belastingdienst is afgesproken dat aan de vóór 1 januari 2018 opgebouwde pensioenrechten niet wordt getornd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van de maand november 2018, waarin de verminderde pensioenopbouw met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 in de salarisbetaling is verwerkt.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft niet betwist dat de korpschef juiste uitvoering heeft gegeven aan het beleid van de Belastingdienst en aan het Pensioenreglement van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) zoals dat beleid en dat reglement luiden sinds 1 januari 2018. De rechtbank zal daarom ook uitgaan van de juistheid van die uitvoering.
Tussen partijen is in geschil of die uitvoering door de korpschef jegens eiser rechtmatig is in het licht van wat over de pensioenopbouw is vermeld in het toekenningsbesluit.
3.1
Eiser vindt dat hij er op mocht vertrouwen dat wat de korpschef in het toekenningsbesluit heeft verklaard over de pensioenopbouw ook uitgevoerd zou worden. Die verklaring is volgens eiser niet een informatieve mededeling maar een ondubbelzinnige toezegging. Hij beroept zich op het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel.
3.2
De korpschef stelt zich op het standpunt dat de politie als werkgever geen invloed heeft gehad of heeft kunnen hebben op de wijziging van het beleid per 1 januari 2018 van de Belastingdienst of op de aanpassing van het Pensioenreglement door het ABP per die datum.
3.3
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel in ieder geval vereist is dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij eiser gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Dat blijkt uit vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3582).
Als het gaat om de pensioen- en fiscale consequenties van het gebruik van de RPU is de korpschef niet het bevoegd gezag. Ter zake zijn het ABP en de Belastingdienst het bevoegd gezag. De korpschef is gehouden om uitvoering te geven aan het gewijzigde beleidsuitgangspunt van de Belastingdienst en om zich te houden aan het Pensioenreglement van het ABP. Hem komt geen beleidsvrijheid toe om daar ten gunste van eiser van af te wijken. Alleen al daarom is de mededeling in het toekenningsbesluit over de consequenties voor de pensioenopbouw niet aan te merken als een toezegging als hierboven beschreven.
Eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
4.1
Eiser heeft voorts aangevoerd dat wijzigingen in de wetgeving niet voor zijn rekening kunnen komen, en dat de nadelige gevolgen van het wegvallen van 100% pensioenopbouw door de korpschef gecompenseerd moeten worden.
4.2
Volgens de korpschef is de herberekening van de pensioenpremie per 1 januari 2018 rechtmatig, en is er geen aanleiding om de door eiser ervaren nadelige gevolgen te compenseren.
4.3
De rechtbank overweegt dat uit door de korpschef overgelegde briefwisseling met de Belastingdienst en uit de publicatie van 30 mei 2018 op het Politie Intranet blijkt dat de korpschef zich heeft ingespannen om de nadelige gevolgen, die de besluitvorming door de Belastingdienst en het ABP voor eiser kunnen hebben, zo veel mogelijk te beperken. Voor zover eiser financieel nadeel ondervindt van de gevolgen van die besluitvorming omdat hij niet, zoals de korpschef heeft geadviseerd, het gebruik van de RPU heeft opgeschort, dient dat nadeel voor eisers rekening te blijven.
5. Nu de korpschef niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser, en nu de korpschef zich voldoende heeft ingespannen om financieel nadeel voor eiser te beperken, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om compensatie afwijzen.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om compensatie af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzitter, en mr. drs. E.J. Govaers en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 23 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.