ECLI:NL:RBZWB:2020:1386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB 17_5794
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.H.E. Sweers, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 juli 2017, waarbij haar Ziektewetuitkering (ZW) per 10 mei 2017 werd beëindigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 12 april 2018 gehouden, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd. De rechtbank heeft op 17 april 2018 het onderzoek heropend en een psychiater benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 14 september 2018 gerapporteerd, en partijen hebben hierop gereageerd. De rechtbank heeft op 20 maart 2020 het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor haar laatste functie als commercieel medewerkster binnendienst, maar dat zij mogelijk geschikt is voor andere functies, zoals printmonteur conventioneel. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de deskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de lichamelijke en psychische klachten van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de FML van 23 november 2018 als uitgangspunt genomen en geoordeeld dat de beperkingen van eiseres niet zijn onderschat.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 10 mei 2017. Het beroep is ongegrond verklaard, en het UWV is veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.547,56. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 23 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/5794 ZW

uitspraak van 23 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [Plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.H.E. Sweers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juli 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [Naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek op 17 april 2018 heropend en heeft [naam psychiater] , psychiater, benoemd als deskundige voor het doen van onderzoek.
De deskundige heeft op 14 september 2018 een rapport aan de rechtbank uitgebracht. Dit rapport is op 15 oktober 2018 door de rechtbank ontvangen.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het UWV heeft bij brief van 5 december 2018 inhoudelijk gereageerd. Eiseres heeft bij brief van 20 februari 2019 een inhoudelijke reactie gegeven. Daarop heeft het UWV weer bij brief van 8 april 2018 gereageerd.
Op 9 augustus 2019 heeft de deskundige nadere vragen van de rechtbank beantwoord.
Eiseres heeft bij brief van 25 september 2019 inhoudelijk gereageerd en het UWV bij brief van 2 oktober 2019.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat hij opnieuw op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens op 20 maart 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is (tot 2012) werkzaam geweest als commercieel medewerkster binnendienst. Op
23 mei 2014 heeft zij zich ziek gemeld vanuit een situatie van werkloosheid. Aan haar is toen een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 10 februari 2015 is de ZW-uitkering met ingang van 11 maart 2015 beëindigd na de zogenoemde eerstejaarsbeoordeling. Eiseres werd geschikt bevonden om de functies van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) te vervullen.
Na een ziekmelding vanuit een situatie van werkloosheid is aan eiseres per 28 mei 2015 opnieuw een ZW-uitkering toegekend. Met ingang van 18 december 2016 is die uitkering overgegaan in een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). DE WAZO-uitkering is op 9 april 2017 geëindigd.
Eiseres heeft zich op 10 april 2017 opnieuw ziekgemeld vanuit een situatie van werkloosheid. Het UWV heeft haar bij besluit van 9 mei 2017 met ingang van 10 april 2017 een ZW-uitkering toegekend.
Met een besluit van 8 mei 2017 (primair besluit) heeft het UWV het recht op ZW-uitkering met ingang van 9 mei 2017 beëindigd. Eiseres wordt per die datum geschikt geacht om minimaal één van de geduide functies van samensteller kunststof en rubberindustrie, archiefmedewerker en productiemedewerker industrie te vervullen.
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres gegrond verklaard. Het primaire besluit wordt niet gehandhaafd. Het recht op Ziektewetuitkering wordt per 10 mei 2017 beëindigd.
2.
Het geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 10 mei 2017.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Volgens vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van artikel 19ab, derde lid, van de ZW wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.
Arbeidsmaatstaf
Niet in geschil is dat eiseres niet geschikt is voor haar werk als commercieel medewerkster binnendienst, het werk dat zij als laatste voor het intreden van haar arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Ook staat vast dat zij nadien niet in enig werk heeft hervat.
De rechtbank stelt daarom vast dat de eerder in het kader van de eerstejaarsbeoordeling geduide functies als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moeten worden aangemerkt. Dit betreft de functies van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake als eiseres geschikt is voor ten minste één van de geduide functies.
Het UWV heeft in de brief van 5 december 2018 aangegeven eiseres met ingang van 10 mei 2017 onveranderd geschikt te achten voor de functie printmonteur conventioneel met functienummer 8311.1338.040 binnen SBC-code 111180. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat het UWV de overige hiervoor genoemde functies niet langer geschikt acht voor eiseres.
Dat betekent dat het geschil zich toespitst tot de vraag of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres met ingang van 10 mei 2017 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij per die datum de functie printmonteur conventioneel kan verrichten.
5.
Medische beoordeling
5.1
De lichamelijke klachten
Eiseres heeft bekken- en rugklachten na meerdere ivf-behandelingen en 2 zwangerschappen.
In eerste instantie is eiseres gezien door een arts van het UWV. De arts heeft eiseres gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De arts heeft op 8 mei 2017 gerapporteerd dat de fysieke klachten die eiseres ervaart maar in beperkte mate voldoen aan de criteria die voor bekkeninstabiliteit gelden. Hij geeft aan dat er sprake is van flink overgewicht en deconditionering.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: verzekeringsarts) heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts eiseres gezien en gesproken op de hoorzitting. Eiseres is daarbij ook lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke klachten van eiseres. Een feitelijke afwijking is nooit vastgesteld. Een feitelijke oorzaak voor de beperkingen die eiseres aangeeft is moeilijk te benoemen. Er is geen sprake van ernstige afwijkingen. De beperkingen die in de Functionele Arbeidsmogelijkhedenlijst (FML) van 16 januari 2015 zijn aangegeven, nog steeds van toepassing.
De verzekeringsarts heeft op 15 november 2017 nog gereageerd op de beroepsgronden en meent dat een medische onderbouwing dat de rugklachten tot meer beperkingen moeten leiden dan in de FML zijn aangenomen, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek naar de lichamelijke klachten van eiseres op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiseres gezien tijdens het spreekuur en eiseres daarbij lichamelijk onderzocht. Eventuele gebreken aan de rapportage van de primaire arts, zoals het ontbreken van de medeondertekening door een verzekeringsarts en de eigen ondertekening, zijn aldus in bezwaar hersteld. Uit de rapportages van de arts en de verzekeringsarts blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde lichamelijke klachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan hun bevindingen. In de FML van 16 januari 2015 (die ten aanzien van deze aspecten gelijkluidend is aan de FML van 23 november 2018) zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van trillen (8.3), duwen of trekken (4.13), tillen of dragen (4.14), zware lasten hanteren (4.16), lopen (4.18 en 4.19), traplopen (4.20), klimmen (4.21), zitten (5.1 en 5.2) en staan (5.3 en 5.4). Afwisseling van belastingen en houdingen is nodig (5.10). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de FML te twijfelen. Eiseres heeft immers in beroep geen nieuwe medische informatie over haar lichamelijke klachten overgelegd. De verzekeringsarts van wie eiseres in beroep een rapport heeft overgelegd, heeft eiseres niet gezien maar slechts op basis van het dossier gerapporteerd.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het UWV de lichamelijke beperkingen van eiseres juist heeft vastgesteld.
5.2
De psychische klachten
Eiseres heeft depressieve klachten. Zij maakte daarvan melding op de vragenlijst van 25 april 2017 en tijdens het spreekuur van de arts. Uit het journaal van haar huisarts blijkt dat zij op 24 april 2017 en 8 mei 2017 bij de huisarts op het spreekuur is geweest met depressieve klachten en toen is doorverwezen naar de POH-GGZ (praktijkondersteuner).
De door eiseres ingeschakelde psychiater [naam psychiater2] beschrijft in haar rapport van 10 januari 2017 dat eiseres sinds 2012 meerdere life events heeft doorgemaakt. Eerst een buitenbaarmoederlijke zwangerschap, daarna meerdere miskramen tijdens fertiliteitstrajecten en vervolgens in 2014 een gecompliceerde zwangerschap met na de bevalling depressieve klachten. Daarna weer een fertiliteitstraject, gevolgd in 2016 door een tweede, wederom gecompliceerde zwangerschap. Na de bevalling zijn de depressieve klachten gerecidiveerd en toegenomen en deze beïnvloeden haar functioneren. De klachten van eiseres bestaan onder meer uit somberheid, vermoeidheid, geheugenproblemen, slaapproblemen en afgenomen zelfzorg. De psychiater concludeert tot een depressieve stoornis, matig van ernst, die ook op 9 mei 2017 aanwezig was. Zij kan zich niet verenigen met de FML van 16 januari 2015 en meent dat eiseres ook beperkt is voor herinneren, tempo van handelen, eigen gevoelens uiten en omgaan met conflicten/samenwerken. Zij verwacht dat eiseres niet in staat is om 40 uur per week te werken.
Om meer inzicht te krijgen in de beperkingen van eiseres heeft de rechtbank een deskundige ingeschakeld, psychiater [naam psychiater] .
De deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiseres op 15 augustus 2018 gesproken en onderzocht. Eiseres heeft de DSM 5 niveau vragenlijst ingevuld. De deskundige stelt dat er bij eiseres sprake is van een complex psychiatrisch beeld met meerdere psychiatrische aandoeningen, matig van ernst, bij een vrouw bij wie de draagkracht al jaren beperkt is, terwijl er aanwijzingen zijn voor een duurzaam aanwezige kwetsbaarheid.
Eiseres is in de periode 2012 tot 2017 door de stresserende en ingrijpende gebeurtenissen rondom de ivf-behandelingen en haar zwangerschappen steeds meer en sneller overbelast geraakt. De deskundige wijst erop dat de arts van het UWV al op 8 mei 2017 schrijft dat de psychische klachten van eiseres ‘passen bij een depressie met elementen van chronisch/complex trauma, voorkomend uit jeugd en op dat moment aanwezige stressoren’. De deskundige concludeert op grond daarvan dat het door hem omschreven psychiatrisch beeld al op de datum in geding (10 mei 2017) aanwezig was.
De deskundige meent dat er, anders dan in de FML van 16 januari 2015, wel degelijk beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zijn aan te geven, te weten:
- de concentratie is beperkt;
- er zijn geheugenproblemen, opgeslagen informatie wordt vertraagd opgehaald;
- zeer beperkt inzicht door een beperkt mentaliserend vermogen;
- door de somberheid is het zelfstandig/doelmatig uitvoeren van taken is beperkt en is er
sprake van verminderd handelingstempo en een vertraagde gedachtegang;
- eiseres is beperkt in het aanbrengen en behouden van structuur en heeft problemen met
onderbrekingen en productiepieken. Zij kan niet flexibel inspelen op veranderingen van
omstandigheden/taken;
- eiseres is niet in staat om haar eigen gevoelens te uiten, de emoties van anderen adequaat
in te schatten en te hanteren en om te gaan metconflicten. Er zijn beperkingen voor het samenwerken met anderen.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige op
23 november 2018 een nieuwe FML vastgesteld. Het vasthouden van de aandacht (1.1) en het verdelen van de aandacht (1.2) zijn normaal, maar mogen niet veelvuldig bovennormaal zijn. Het werk moet voorspelbaar zijn (1.9.5), geen veelvuldige deadlines of productiepieken hebben (1.9.7), geen hoog handelingstempo hebben (1.9.8), geen verhoogd persoonlijk risico met zich brengen (eiseres mag niet werken op hoogtes of bij open gevaarlijke machines) (1.9.9). Verder is eiseres beperkt ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen (2.6), het uiten van eigen gevoelens (2.7), het omgaan met conflicten (2.8), het samenwerken in een grote groep (2.9), voor beroepsvervoer (2.10) en het werken in de zorg- en hulpverlening (2.12.2). Eiseres moet in het werk kunnen terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden (2.12.3) en zij is aangewezen op werk zonder leidinggevende aspecten (2.12.5). Zij kan niet ’s nachts werken (6.1) en het werk mag geen onregelmatige werktijden hebben (6.4).
Op verzoek van de rechtbank heeft de deskundige vervolgens op 9 augustus 2019 aanvullend gerapporteerd. De deskundige geeft aan dat hij - anders dan de verzekeringsarts - eiseres ook beperkt acht op de items vasthouden en verdelen van de aandacht (1.1 en 1.2), herinneren (1.3), inzicht in eigen kunnen (1.4), doelmatig handelen (1.5) en handelingstempo (1.7). Hij geeft geen beperkingen aan op het aspect urenbelasting.
De verzekeringsarts heeft vervolgens nader gerapporteerd op 20 september 2019. In dit rapport heeft de verzekeringsarts, kort samengevat, te kennen gegeven dat er voor aanvullende beperkingen geen aanleiding is, omdat eiseres geen ernstige psychiatrische stoornis(sen) heeft. Aan beperkingen ten aanzien van herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen en een aanmerkelijk vertraagd handelstempo moeten ernstige medische diagnoses ten grondslag liggen. Bij eiseres is slechts sprake van milde psychopathologie.
De verzekeringsarts stelt zich op het standpunt dat de deskundige de vergaande uitspraken over cognitieve stoornissen niet heeft onderbouwd. De deskundige heeft geen neuropsychologisch onderzoek gedaan en baseert zijn conclusies uitsluitend op één gesprek met eiseres. Dat is onvoldoende om de vergaande stoornissen of beperkingen, zoals door de psychiater genoemd, medisch te onderbouwen.
De verzekeringsarts wijst erop dat het hebben van beperkingen op bepaalde aspecten niet hetzelfde is als het moeten aangeven van beperkingen in de FML onder de normaalwaarde. Als voorbeeld noemt de verzekeringsarts dat het licht tot matig beperkt zijn in het vasthouden van aandacht, zoals de deskundige omschrijft, iets anders is dan het aannemen van een beperking onder de normaalwaarde voor dit aspect (1.1). De normaalwaarde ligt immers bij het vasthouden van de aandacht op een half uur. Eiseres kan zich langer dan een half uur concentreren, zoals blijkt uit haar lange gesprek met de deskundige. En dat past bij een matig ernstige depressie.
5.2.1
Oordeel rechtbank
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt.
De rechtbank volgt dan ook het standpunt van de deskundige dat eiseres op de datum in geding (10 mei 2017) leed aan een combinatie van psychiatrische stoornissen, die gekenmerkt werd door depressiviteit, somatiseren en een beperkt vermogen om de eigen gevoelens te herkennen en hanteren, matig van ernst.
Het is vervolgens de vraag of de beperkingen die eiseres daardoor op dat moment ondervond voor het verrichten van arbeid, op juiste wijze zijn vertaald door de verzekeringsarts in de FML van 23 november 2018.
De rechtbank acht de zienswijze van de verzekeringsarts ten aanzien van de FML overtuigend. De verzekeringsarts heeft haar standpunt op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank merkt daarbij op dat het tot de taak en de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort om de bevindingen en de conclusies van de deskundige te vertalen naar de functionele mogelijkheden van eiseres.
In dat licht acht de rechtbank het standpunt van de deskundige dat er ook beperkingen aangenomen moeten worden voor de aspecten 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 en 1.7 (naast de reeds in acht genomen beperkingen voor de aspecten 1.9.5, 1.9.7, 1.9.8, 1.9.9, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 2.12.2, 2.12.3, 2.12.5, 6.1 en 6.4) niet in voldoende mate onderbouwd om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
Het rapport van de deskundige geeft weliswaar blijk van een zorgvuldig onderzoek, maar de deskundige heeft niet voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er een objectief medische noodzaak is voor het aannemen van meer beperkingen dan in de FML van 23 november 2018 zijn opgenomen. De deskundige noemt de psychiatrische problematiek van eiseres weliswaar ‘complex’, maar ook ‘matig ernstig’. Hij stelt dat eiseres ‘samenhangend met de geschetste stoornissen en geredeneerd vanuit zijn vakgebied’ beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren, maar heeft naast de anamnese verder niet onderzocht of al deze beperkingen ook daadwerkelijk bij eiseres aan de orde zijn en zo ja, in welke mate. Dit betekent overigens niet dat de rechtbank er vanuit gaat dat eiseres helemaal geen problemen ondervindt ten aanzien van deze aspecten, maar alleen dat niet is gebleken dat haar beperkingen ten aanzien van die aspecten de grenzen van de zogenoemde ‘normaalwaarde’ (FML-score 0) overschrijden. De rechtbank merkt daarbij ook op dat volgens het CBBS de normaalwaarden op een vrij laag niveau liggen omdat ze een niveau van functioneren vertegenwoordigen waartoe gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal in staat zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat in de FML van 23 november 2018 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Arbeidskundige beoordeling
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na eigen onderzoek en rekening houdend met de gewijzigde FML geconcludeerd dat eiseres met deze beperkingen nog steeds de werkzaamheden als printmonteur conventioneel met functienummer 8311.1338.040 binnen SBC-code 111180 kan verrichten.
De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het werk routinematig is en geen hoge mate van concentratie vereist. Het gaat om kortdurende, routinematige en eenvoudige handelingen. De aandacht hoeft telkens maar kort te worden vastgehouden. De aandacht hoeft niet verdeeld te worden over meerdere informatiebronnen. De werksituatie is voorspelbaar. Er zijn geen deadlines of productiepieken. Er is geen sprake van werkzaamheden met een hoog handelingstempo, op hoogtes of bij open gevaarlijke machines. Er is in het werk geen sprake van kans op probleemsituaties waarbij menselijke gevoelens in het geding zijn. Er worden geen bijzondere eisen gesteld aan het adequaat kunnen uiten van eigen gevoelens of het onder controle kunnen houden van emotionele uitingen of het omgaan met conflicten. Het werk is vrij solistisch op een montageafdeling waar ongeveer 10 mensen werken. Echt teamgericht samenwerken komt niet voor. Beroepsvervoer komt niet voor. Er is geen sprake van contacten met patiënten en hulpbehoevenden. Er wordt gewerkt onder leiding van een groepsleider en met en in de buurt van meerdere collega’s. Er zijn geen leidinggevende taken. Er zijn geen nachtdiensten of onregelmatige werktijden. Er is sprake van een vast werkpatroon.
De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd waarom de functie printmonteur conventioneel voldoet aan de FML en waarom eiseres, met inachtneming van haar beperkingen, met ingang van 10 mei 2017 in staat moet worden geacht om deze functie te verrichten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 10 mei 2017.
7.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Omdat pas in beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is er reden het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze op het verslag van de deskundige, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts, arbeidsdeskundige en psychiater. Uit de facturen blijkt dat de volgende bedragen zijn gefactureerd:
  • verzekeringsarts: 2 uren tegen een tarief van € 192,75 per uur en de administratieve kosten ad € 145,82, te vermeerderen met 21% BTW;
  • arbeidskundige: 3,5 uren tegen een tarief van € 165 per uur, te vermeerderen met 21% BTW;
  • psychiater: 17 uren tegen een tarief van € 167,36 per uur.
Het UWV betwist de kosten niet, maar vindt alleen dat de psychiater veel uren heeft gedeclareerd.
Kosten voor een deskundige komen op grond van artikel 1 van het Bpb in beginsel voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. Voor de berekening van de kosten zoekt de rechtbank aansluiting bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Op grond van artikel 2, lid 1, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 is het tarief voor een psychiatrisch onderzoek ten hoogste € 129,63 per uur. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat maximaal 14 uren worden vergoed. Het maximale tarief voor werkzaamheden zonder speciaal tarief is op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 € 129,63 per uur. De rechtbank is verder van oordeel dat de gefactureerde administratiekosten ook aangemerkt kunnen worden als kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt. Op grond van artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
Dit betekent dat de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking komen:
  • verzekeringsarts: (2 x € 129,63) + € 145,82 en 21% BTW = € 490,15;
  • arbeidskundige: (3,5 x € 129,63) en 21% BTW = € 548,98;
  • psychiater: 14 x € 129,63 en 21% BTW = € 2.195,93.
In totaal is dat een bedrag van € 4.547,56 (€ 1.312,50 + € 490,15 + € 548,98 + € 2.195,93).
Het griffierecht komt ten slotte ook voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.547,56.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 23 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.