ECLI:NL:RBZWB:2020:1372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2987
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en de weigering tot openbaarmaking van documenten door het college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had op 29 augustus 2018 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de voorgenomen verkoop van een onroerend goed. Het college heeft dit verzoek gedeeltelijk afgewezen in een besluit van 14 november 2018, en het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 16 mei 2019. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij het bestreden besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het college pas in beroep is aangebracht, wat niet in lijn is met de vereisten van de Wob. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken, zoals het (concept-)initiatiefplan, gerechtvaardigd was op grond van de Wob, omdat openbaarmaking zou kunnen leiden tot onevenredige benadeling van de financiële belangen van derden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in het bestuursrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om informatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2987 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. T.D. Rijs,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2018 (primaire besluit) heeft het college het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk afgewezen.
In het besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft daarbij voor een gedeelte een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing hieromtrent is genomen op 2 oktober 2019. De rechtbank heeft bepaald dat beperking van de kennisneming van de bedoelde stukken gerechtvaardigd is. Wederpartij heeft toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 februari 2020.
Hierbij was aanwezig mr. B.J.P.G. Roozendaal namens het college. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij verzoek van 29 augustus 2018 het college verzocht om openbaarmaking van de stukken vanaf 2016 tot en met datum van het verzoek die (direct of indirect) onder de gemeente c.q. het college berusten met betrekking tot de voorgenomen verkoop van [adres] te [plaatsnaam 2] door eiser aan [naam stichting] en/of de heer [naam persoon1] en/of de heer [naam persoon2] , dan wel alle contacten van de gemeente met (tussen)perioden voor partijen welke geïnteresseerd waren in de koop en/of verbouw van het gebouw (waaronder de makelaar/tussenpersonen [naam persoon3] en [naam persoon4] ).
Bij het primaire besluit van 14 november 2018 heeft het college een gedeelte van de gevraagde stukken gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het thans besteden besluit heeft het college het bezwaar van eiser, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of het college terecht een gedeelte van de stukken vallende onder het door eiser gedane verzoek op grond van de Wob niet (volledig) openbaar heeft gemaakt.
3. Eiser voert aan dat het college ten onrechte heeft geweigerd documenten / passages openbaar te maken. Het college stelt zich op het standpunt dat terecht tot het niet openbaar maken van bepaalde documenten / passages is overgegaan, gelet op het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob.
4. Eiser voert vervolgens aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke en kenbare motivering ontbeert. Het is een vaste lijn in de jurisprudentie dat ambtenaren die vanwege hun functie in de openbaarheid treden, hetgeen in onderhavige kwestie het geval is, geen bescherming toekomt op grond van de persoonlijke levenssfeer. Eiser stelt bij gebrek aan wetenschap niet te kunnen uitsluiten dat in dit geval de correspondentie die niet openbaar wordt gemaakt afkomstig is van ambtenaren die voor hun functie wel in de openbaarheid treden. Het is van algemeen belang om de rechtmatigheid en behoorlijkheid van overheidsoptreden te kunnen toetsen, een doel dat de Wob juist door transparantie beoogt te dienen. Ook is niet onderbouwd dat alle stukken en berichten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Ook de documenten die betrekking hebben op het eindstandpunt met betrekking tot een officieel ingediend principeverzoek is niet openbaar gemaakt, terwijl een dergelijk standpunt nooit bedoeld kan zijn voor intern beraad, noch een persoonlijke beleidsopvatting kan betreffen. Zodra een standpunt is bepaald dat naar buiten toe wordt gecommuniceerd, vervalt het interne karakter en is geen sprake meer van een persoonlijke beleidsopvatting. Ten aanzien van de lijst met percelen stelt eiser dat als dit een lijst betreft die is samengesteld op basis van informatie uit het Kadaster en dat deze lijst als zodanig niet reeds openbaar is via het Kadaster. Tot slot stelt eiser dat door het college niet aannemelijk is gemaakt hoe [naam bouwbedrijf] en [naam bouwbedrijf2] in een nadeligere positie kan komen te verkeren.
5. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid; (…)
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen – voor zover relevant – de volgende belangen: (…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; (…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
6.1.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde documenten.
6.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat het college bij het verweerschrift nog enkele documenten heeft overgelegd welke onder eisers Wob-verzoek vallen, zodat reeds daarmee gedeeltelijk aan eiser tegemoet is gekomen en het beroep reeds hierom gegrond moet worden verklaard.
6.3.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient in beginsel per document of onderdeel te worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten. Het college heeft pas in beroep, namelijk bij het verweerschrift, een rubricering aangebracht en per document of onderdeel gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege moet blijven. Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat deze motivering noodzakelijk was. Ook hiermee wordt aan eisers beroep tegemoet gekomen.
6.4.
De rechtbank volgt het college in het standpunt dat het niet openbaar maken van het
(concept-)initiatiefplan voor het huisvesten van Stichting [naam stichting] op de locatie [adres] te [plaatsnaam 2] gerechtvaardigd is op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. Niet is uit te sluiten dat het (concept-)initiatiefplan in de toekomst nog kan worden gebruikt, hetgeen kan leiden tot onevenredige benadeling van de financiële en economische belangen van een derde belanghebbende, in dit geval de initiatiefnemer.
Documenten A1 tot en met A9 (gedeeltelijk openbaar gemaakte stukken)
6.5.
Ten aanzien van de stukken die door het college zijn aangeduid als de stukken A1 tot en met A9, de gedeeltelijk openbaar gemaakte stukken, overweegt de rechtbank dat uiteindelijk bij het verweerschrift al deze stukken openbaar zijn gemaakt behoudens de persoonsgegevens van de behandelend ambtenaren. De rechtbank overweegt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. Nu het in deze zaak gaat om de namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, hetgeen door het college ter zitting onbetwist is gesteld, en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerkers, heeft het college openbaarmaking van deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd.
Documenten B1 tot en met B18 (volledig geweigerde stukken)
6.6.
De openbaarmaking van de stukken B3 tot en met B8, B10, B11, B13, B17 en B18, is door het college geweigerd op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wob. Het betreffen emailconversaties tussen ambtenaren onderling dan wel tussen ambtenaren en derden.
De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen is de bescherming van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen "brainstormen" zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten (Kamerstukken II 19 859, nr. 3, blz. 14 en 38).
Na kennisneming van de betreffende stukken is de rechtbank van oordeel dat deze stukken persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat de opstellers met deze stukken de bedoeling hebben gehad om bij te dragen aan de meningsvorming binnen het ambtelijke apparaat. Naar het oordeel van de rechtbank is de openbaarmaking van deze stukken dan ook terecht geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob.
6.7.
Ook ten aanzien van de documenten B1, B9, B12, B14, B15 en B16 heeft het college gesteld dat deze documenten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten welke zijn bestemd voor intern beraad. Ook dit betreffen emailberichten tussen ambtenaren van het college dan wel tussen ambtenaren en derden. De rechtbank volgt het college hierin niet. De rechtbank is gelet op de inhoud van deze berichten niet gebleken dat deze documenten zijn opgemaakt voor intern beraad dan wel dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen.
Deze documenten dienen naar het oordeel van de rechtbank dan ook openbaar te worden gemaakt als bedoeld in de Wob. Wel is de rechtbank met het college van oordeel dat deze stukken persoonsgegevens bevatten van bij het college werkzame personen. Zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 6.4. verzet de Wob zich tegen openbaarmaking van deze gegevens. Het college kan bij de openbaarmaking van deze stukken naar het oordeel van de rechtbank dan ook deze gegevens gerechtvaardigd anonimiseren.
6.8.
Ten aanzien van document B2 overweegt de rechtbank dat de mailwisseling tussen de ambtenaren gelet op de inhoud daarvan kan worden aangemerkt als intern beraad. Echter ten aanzien van de bijlage, een lijst met onroerende zaken op naam van eiser inclusief kadastrale gegevens, overweegt de rechtbank dat deze lijst ten onrechte niet openbaar is gemaakt. Anders dan het college stelt, is in dit geval wel de Wob van toepassing nu het een door het college samengestelde lijst betreft en het geen verzoek is tot openbaarmaking van louter kadastrale gegevens. Deze bijlage dient naar het oordeel van de rechtbank openbaar gemaakt te worden op grond van de Wob.
7. Het beroep zal gelet op het vorenstaande gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met in achtneming van deze uitspraak, waarbij de documenten B1, B9, B12, B14, B15 en B16 en de bijlage bij document B2 openbaar gemaakt moeten worden behoudens de persoonsgegevens. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu het college de persoonsgegevens op de betreffende documenten zal (moeten) anonimiseren alvorens tot overlegging van deze stukken over te gaan.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 512,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.