Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
- het wrakingsverzoek, gedateerd 28 februari 2020;
- het e-mailbericht van verzoeker van 7 maart 2020;
- de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak.
2.Het verzoek
3.Feiten
4.Het standpunt van verzoeker
- alle (bestuurs)rechters van de “toeslagaffaire” hebben geweten, maar niets tegen dit onrecht hebben gedaan;
- de rechtbank partijen ongelijk bejegent, zoals het verschil in termijnen. Verzoeker zou 14 dagen krijgen, terwijl de belastingdienst zes weken/twee maanden wordt toegekend. Verder zou verzoeker amper 5 dagen krijgen om te reageren, hetgeen de fiscus nooit zou worden verzocht.
5.De beoordeling
Nadat de hiervoor bedoelde termijn van vier weken was verstreken, heeft de rechtbank de inspecteur van de belastingdienst gerappelleerd en nogmaals een termijn van vier weken geboden. Ook deze termijn is gelijk aan de termijn die aan de indiener van het beroepschrift wordt geboden bij rappel voor herstel van een verzuim.
In het vervolg is telkens een termijn van twee weken geboden aan verzoeker en aan de inspecteur van de belastingdienst (zoals in de brief van de rechtbank van 26 maart 2019).
6.Beslissing
- verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover het berust op de grond dat alle (bestuurs)rechters hebben geweten van de toeslagaffaire;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer: BRE 18/6547 MRB zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.