In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een klus- en montagebedrijf runt, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.002 heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, evenals tegen de belastingrente die in rekening is gebracht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 6 maart 2020 in Eindhoven gehouden, waar de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de Belastingdienst aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de oudedagsreserve van de belanghebbende op 31 december 2016 € 15.173 bedraagt. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) in overweging genomen. Artikel 3.70 van de Wet IB 2001 bepaalt dat de oudedagsreserve afneemt wanneer de belastingplichtige de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de oudedagsreserve in 2016 terecht met € 11.733 is afgenomen, omdat het ondernemingsvermogen van de belanghebbende aan het einde van dat jaar € 3.340 bedroeg.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanslag IB/PVV 2016 correct is vastgesteld en dat de aanslagen voor de zorgverzekeringswet (Zvw) en de belastingrente eveneens terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.