Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om veroordeling in de proceskosten. De zaak betreft een beroep dat op 26 november 2019 is ingesteld door een groep verzoekers tegen het niet tijdig nemen van een primair besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge. De verzoekers stelden dat het college had nagelaten handhavend op te treden tegen de opslag van bouwmaterialen en een onterecht aangelegde ontsluitingsweg. Het college had op 22 januari 2020 het verzoek om handhaving afgewezen, waarna de gemachtigde van de verzoekers het beroep introk met het verzoek om proceskostenvergoeding.
De rechtbank oordeelde dat het college gedeeltelijk aan de verzoekers tegemoet was gekomen door alsnog een besluit te nemen. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd het college veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 262,50. De rechtbank overwoog dat de zaak als licht moest worden aangemerkt, conform de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens merkte de rechtbank op dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 345,- aan de verzoekers dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig was.
De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier J.J.P.M. van Gestel, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.